840 meen veel krachtiger tot uit drukking dan in het loonronde- systeem het geval is. Aan een analogische toepassing van de z.g.6% loonsverhogingsmoge lijkheid voor 1956 bestaat dan ook ten aanzien van de kassiers, die op basis van de maatstafre geling worden beloond, geen en kele behoefte". Bij een aandachtige overwe ging van hetgeen de Centrale Bank schrijft en wat onze colle ga poneert, ontdekken wij, dat de eerste spreekt van „opgaande conjunctuur" en de laatste van „prestatieverhoging", terwijl beiden in het gebruikte verband hetzelfde verschijnsel op het oog hebben. Oppervlakkig bezien zou onze collega gelijk hebben, ware het dat de „maatstafrege ling" uitsluitend gebaseerd was op prestaties. Dit is echter niet het geval; wij zouden haast dur ven zeggen integendeel. De gro te toevoer van middelen naar de boerenleenbanken is groten deels een conjunctuurverschijn sel waarvan de kassier een han dig gebruik maakt, doch hetwelk hij niet in de hand heeft. Tot op zekere hoogte kan hetzelfde worden gezegd van de uitlenin gen, die in de hoogconjunctuur jaren, welke wij thans beleven, een tevoren niet gekende stij ging te zien geven. De kassier is dus in de gelegenheid steeds zijn salaris te verbeteren, vooral door de gunstige omstandighe den, terwijl de mensen met vas te salarissen uitsluitend zijn aan gewezen op de loonronden. Wij lijden beslist niet aan onderwaar dering van de prestaties, die de meeste kassiers hebben geleverd, maar laten we in 's hemelsnaam beide benen aan de grond hou den en erkennen, dat het ons kassiers in het algemeen de laat ste jaren behoorlijk heeft mee gezeten. Collega's, wij hadden er geen behpefte aan de zaak zo te stel len, doch wij waren verplicht een eerlijke commentaar te ge ven op de opmerkingen in bo venstaande brief. Die het er niet mede eens is, grijpe naar de pen! Kassier-Redacteur.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 60