839 is zelden goed en het moet goed gebeuren. Over de uitkering van de drie ineens over het jaar 1955, werd door de Centrale Bank een rondschrijven verzonden aan de beheerders der plaatse lijke banken, waarin wordt me degedeeld, dat goedkeuring kan worden gehecht aan besluiten van de beheerders der boeren leenbanken tot toekenning van deze 3%, zij het met enige re stricties, hieruit bestaande dat de goedkeuring eerst wordt ver leend als het maatstafbedrag over 1956 bekend is en dit door de samentrekking van het jaar salaris 1955 plus 3% daarover niet overtroffen wordt. Inzake de vacantietoeslag kwam van de zijde der Centrale Bank de mededeling, dat beslui ten der beheerders der plaatse lijke boerenleenbanken om een vacantietoeslag toe te kennen tot ten hoogste 4% van het in 1956 genoten salaris, in beginsel zullen worden goedgekeurd. In J955 werd slechts goedkeuring gegeven tot ten hoogste 2% van het genoten salaris. Al formuleert de Centrale Bank alles zo voorzichtig, in de praktijk komt het hierop neer, dat bijna elke kassier zijn va cantietoeslag toucheert plus een bijbetaling over 1955. Tot hier toe heeft onze col lega het volle pond gekregen, nog voor dat zijn brief gepubli ceerd werd. Is hij misschien toch wat onredelijk geweest, zoals hij zichzelf al afvroeg? Maar de kwintessens van zijn betoog is de „aanval" op de sa larismaatstaf, speciaal de grote verschillen in de beloning gere kend per dagboekpost en voorts de stelling, dat de stijging van het salaris door prestatieverho ging bij een algemene loonronde niet terzake is. Wat de beloning per dagboek- post betreft: het is zonder meer duidelijk, dat een „maatstaf" de uitkomst vormt van gemiddel den. Aangezien men slechts één maatstaf kan aanleggen, zal men, hoe de waardering der presta ties etc. ook wordt beoordeeld en verwerkt, nimmer tot een voor allen bevredigende rege ling komen. Hoofdzaak is, en dit weten wij zeker, dat de meerderheid der kassiers over de samenstelling van de maat staf goed te spreken is. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat wij begrip hebben voor de spe ciale gevallen, waarbij de bil lijkheid te erg in het gedrang komt. Maar dit is niet te regelen door verandering van de maat staf. Omtrent de „procenten" zegt de Centrale Bank in haar rond schrijven nr. 689: „Naar ons op nieuw is gebleken bij de vast stelling van de maatstafbedragen voor 1956, komt de opgaande conjunctuur daarin in het alge-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 59