814 Nu heeft zich echter al voor enige jaren de vraag voorge daan, of ook voor uitleningen bij wijze van belegging aan be- drijfscoöperaties zou kunnen gelden,dat deze niet als crediet- verlening in de zin van de Acht ste Aanvullingsbeschikking be hoeven te worden beschouwd, zodat deze uitleningen door de boerenleenbanken zouden kun nen worden gedaan zonder, dat de desbetreffende coöperatie lid wordt van de boerenleenbank. In een zaak, die betrekking had op boerenleenbanken aange sloten bij onze zuster-organisa- tie, is toen beslist, dat dergelijke uitleningen wel degelijk tot cre- dietverlening in de zin van de Achtste Aanvullingsbeschikking moeten worden gerekend. Wij voor ons hadden met een derge lijke uitspraak steeds rekening gehouden en derhalve aan onze goedkeuring voor dergelijke uit leningen van boerenleenbanken steeds de voorwaarde verbon den, dat de desbetreffende coö peratie lid zou moeten worden van de boerenleenbank, ook bij z.g. participaties in door andere boerenleenbanken of door de centrale Bank verstrekte uitle ningen aan coöperaties. Voor ons deed zich daarbij dus geen moeilijkheid voor. Het is echter begrijpelijk, dat deze onaange name ervaring bij onze zuster organisatie de behoefte deed ge voelen om van de fiscus een pre- ciese uitspraak te verkrijgen over de omvang en betekenis van het begrip credietverlening. Bij ons was een dergelijke vraag ook wel eens gerezen in verband met kerk- of schoolbesturen; zo'n vraag werd dan altijd in overleg met de betrokken in spectie van de belastingdienst tot een oplossing gebracht. Moeilijkheden zijn er in dit ver band nooit voorgekomen. Onze zuster-instelling wend de zich evenwel tot de hoogste instantie van het Ministerie van Financiën met een practisch vol ledige lijst van gevallen, ten aan zien waarvan de bewuste vraag, of men al dan niet met crediet verlening in de zin van de Acht ste Aanvullingsbeschikking te doen heeft, zou kunnen rijzen. Het antwoord daarop is na een jaar van studie en onderzoek af gekomen en gedeeltelijk bevre digend, maar ook gedeeltelijk zeer onbevredigend uitgevallen. Bevredigend in zoverre, dat, zoals wij hadden verwacht, uit leningen aan kerken, scholen en verenigingen met een in hoofd zaak sociaal doel, denk b.v. aan de kruisverenigingen, niet als credietverlening worden be schouwd. Zeer onbevredigend evenwel, in zoverre uitleningen aan overheidsbedrijven, zoals water- en electriciteitsbedrijven wel als credietverlening worden

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 34