719
nisering en wijziging van de be
drijfsvoering in de landbouw
stellen geheel andere eisen aan
bedrijfsruimten dan voorheen
het geval was. Deze ontwikke
ling brengt met zich, dat bij de
stichting van nieuwe gebouwen
rekening ermede moet worden
gehouden, dat na een luttel aan
tal jaren een zekere veroude
ring zal zijn ingetreden. De
voortschrijding der techniek
gaat steeds sneller. Dit heeft ook
een snellere economische ver
oudering van gebruiksmiddelen,
waaronder gebouwen zijn te re
kenen, ten gevolge.
Wanneer gelden moeten wor
den opgenomen voor de aan
koop van gebouwen, dient bij
de vaststelling van de aflossings
termijn niet alleen rekening ge
houden te worden met de tech
nische toestand waarin deze ge
bouwen verkeren, doch zeer ze
ker ook met de economische ge
bruikswaarde. Dit zal tot resul
taat hebben, dat veelal een kor
tere aflossingsperiode dan 40
jaren moet worden gesteld.
Hierbij kan ook nog gewezen
worden op een gedachtenfout,
wanneer gesteld wordt, dat de
meest juiste aflossingswijze voor
leningen, opgenomen ter finan
ciering van de stichting van ge
bouwen, een annuïteitenlening
zou zijn; dus een lening welke
jaarlijks in totaal eenzelfde be
drag aan aflossing en rente
vergt. De eerste jaren van de
looptijd ener dergelijke lening is
het rentebestanddeel en de laat
ste jaren het aflossingsbestand
deel het grootste. Naar onze me
ning is een dergelijke aflossings
regeling voor „bouwleningen"
minder juist. Het kan doelma
tig worden geacht om de last
van het gebruik van gebouwen
gelijkmatig over de gebruiksja-
ren te verdelen. Er moet dan ech
ter rekening worden gehouden
met stijgende onderhoudskosten
naarmate de ouderdom van een
gebouw toeneemt. Gezien dit
feit is het dan ook meer juist om
gelijkmatige aflossingsbedragen
vast te stellen, waardoor de ren
telast jaarlijks afneemt. Hierte
genover staat dan een toeneming
van de onderhoudskosten.
Op deze wijze zal een gelijk
matiger lastenverdeling bereikt
worden dan bij het aangaan van
een annuïteitenlening.
Levende en dode inventarist
Bij de financiering hiervan
zou men dienen uit te gaan van
ieder der afzonderlijke inventa
risstukken en daarvan de mini
male gebruiksduur bepalen. In
theorie zou voor ieder inventa
risstuk een afzonderlijke lening
moeten worden aangegaan,
waarvan de aflossingen minstens
gelijk lopen met de toe te passen
afschrijvingen.