66o
men moeilijk langer de stelling
volhouden, dat art. 13 lid 4 een
discriminatie ten faveure van de
coöperaties inhoudt. Het tegen
deel is waar.
Van de bedrijfsuitkomsten af
hankelijke prijsbijslagen en af
nemers-dividenden aan leveran
ciers en klanten, ook wanneer
uitsluitend een gebonden groep
van leveranciers en klanten
daarvoor in aanmerking wordt
gebracht, kunnen immers even
als winstuitdelingen aan werk
nemers, als bedrijfskosten wor
den aangemerkt. A fortiori geldt
zulks voor niet van de uitkom
sten van het bedrijf afhankelij
ke prijsbijslagen en reducties.
De in artikel 13 lid 4 voorko
mende beperkingen op deze mo
gelijkheid zijn derhalve voor de
coöperaties nadelige fiscale re
gelingen, evenals de weigering
aan coöperaties van de aan de
n.v.'s toegekende deelnemings
vrijstelling van art. 10, lid 3 en
evenals de regeling van art. 14,
lid 6, welke vaste interesten op
verplichte inleggelden voor coö
peratieve verenigingen tot be
lastbare onttrekkingen verklaart.
Hoe in het licht van deze laatste
bepaling de aftrekbaarheid van
de obligatierente als een voor de
coöperaties gunstige fiscale re
geling kan worden opgevat, zo
als in de Tweede Kamer Mr van
Leeuwen deed, welke opvatting
blijkbaar door Drs van Amerin-
gen wordt gedeeld, zal wel al
tijd een raadsel blijven, aange
zien de obligatierente voor de
n.v. zonder enige wettelijke be
perking als financieringslast een
bedrijfslast in fiscale zin vormt.
Ook in dit opzicht is derhalve
de n.v. wettelijk gunstiger ge
steld dan de coöperatie.
Blijkbaar bestaat er hier en
daar verheugenis over de toe
zegging van de Minister van Fi
nanciën in de Tweede Kamer
gedaan, dat een nadere bezin
ning op het thans vigerende stel
sel met betrekking tot coöpera
ties gerechtvaardigd is. Wij heb
ben deze verklaring aldus opge
vat, dat niet alleen vermeende
begunstigingen van de coöpera
ties, die naar onze mening niet
bestaan, zullen worden onder
zocht, maar eveneens de fiscale
achterstellingen, die met het be
sluit op de Vennootschapsbelas
ting ten nadele van de coöpera
ties in de fiscale wetgeving zijn
gebracht.
In ieder geval vertrouwen wij,
dat bij de komende herziening
van de belastingwetgeving het
gehele Nederlandse bedrijfsleven
als één man op de bres zal staan
voor de fiscale vrijheid om al
dan niet van de uitkomsten van
het bedrijf afhankelijke toesla
gen en afnemersdividenden aan
leveranciers en klanten, waar
mede winstuitdelingen aan
werknemers kunnen worden ge-