659 naar rato van de door hen gele verde of afgenomen goederen, mag zij de hierin resulterende prijsbijslagen of prijsreducties als bedrijfskosten beschouwen. De heer van A. mag de coöpera tie deze mogelijkheid misgun nen, hij zal echter niet kunnen ontkennen, dat wij hier op een geheel ander terrein zijn aange land, n.1. dat van de prijspolitiek van de desbetreffende onderne ming. Er ligt een niet te ver waarlozen verschil tussen een winstuitkering naar rato van de kapitaaldeelnemingen en naar rato van de leveranties c.q. afna men. Het is immers juist de vraag of de z.g. prijsbijslagen c.q. prijsreducties wel uitdelin gen van winst zijn. Om deze vraag te beantwoorden, dient men eerst het fiscale winstbegrip te bepalen. Van fiscale winst nu is o.i. eerst dan sprake, indien men aan al zijn verplichtingen heeft voldaan. Tot deze ver plichtingen behoren zeker niet in de laatste plaats de betalingen, die men te doen heeft aan zijn leveranciers c.q. afnemers. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de fiscale wetgever reeds vanaf 1914 het standpunt heeft ingenomen, dat prijsbijslagen en prijsreducties als bedrijfskosten moeten worden aangemerkt. Wellicht is de stelling niet te boud, dat ook zonder een uit drukkelijke bepaling in deze zin geheel hetzelfde zou gelden. Het doel van de desbetreffende be paling is dan ook niet anders dan om twijfel hierover te voor komen. Maar laten wij aannemen, dat de heer van A. dit fiscale winst begrip niet het zijne noemt, en dat hij alles wat een coöperatie uitkeert aan haar leden boven de normale prijs in beginsel als belast zou willen beschouwen, dan nog mag hij niet spreken van een discriminatie in dit op zicht tussen coöperatie en n.v. Ongetwijfeld zou dan ook het artikel van de heer van A. anders hebben geluid, indien hij had kunnen kennisnemen van het re cente arrest van de H.R. van 2 november 1955, B.N.B. 1955/ 393. Het ging hier over een n.v. die een drukkerij exploiteert en in haar statuten een bepaling had opgenomen, krachtens welke 45% van haar overwinst ten goede komt aan haar afnemers van drukorders en bestellingen van tenminste 100,in ver houding van het bedrag hunner afname. De H.R. besliste, dat de winstuitdelingen, welke deze n.v. krachtens genoemde bepa ling aan haar afnemers deed, op grond van het bepaalde in art. 13, onderdeel 1, letter c. van het Besluit op de Vennootschapsbe lasting als bedrijfskosten moch ten worden beschouwd. Let men er op, dat deze afnemers alle aandeelhouders waren, dan kan

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 15