657
één punt was hij het wel met de
andere drie geachte afgevaardig
den eens, n.1. toen hij zei, dat het
een bijzonder moeilijke materie
was. De andere afgevaardigden
hebben dat niet zo uitdrukkelijk
gesteld, maar door de wijze,
waarop zij hun betoog opbouw
den, hebben zij blijk gegeven,
de materie ook ingewikkeld te
achten. Ik moet zeggen, dat de
bijzondere moeilijkheden van
het probleem mij meer doet
overhellen naar de meer beza
digde visie van de geachte afge
vaardigden, de Heren Rip, Teu-
lings en Kapteijn, dan naar het
betoog van de geachte afgevaar
digde, de Heer Hellema. Ik heb
natuurlijk met grote belangstel
ling naar het betoog van de ge
achte afgevaardigde, de Heer
Hellema, geluisterd, maar ik
meen, dat in zijn betoog aan de
ingewikkelde problematiek
hierop kom ik aanstonds nog te
rug hier en daar te kort wordt
gedaan."
Wat de boerenleenbanken be
trof, onderstreepte de Staatsse
cretaris nog eens zijn opvatting,
dat de regeling van de Achtste
Aanvullingsbeschikking niet al
leen volkomen rechtsgeldig is,
maar dat grote sociale belangen
daarmede zijn gemoeid.
Het is, menen wij, niet nodig
deze voor de boerenleenbanken
zo belangrijke discussie in de
Staten-Generaal nog van een
commentaar te voorzien. Het
geen daaraan werd ontleend,
spreekt voor zichzelf. Weegt
men de gedane uitspraken in
verband met de stemkracht der
partijen, die daarachter staan,
dan kan worden gezegd, dat de
coöperaties en de boerenleen
banken niet slechts ongedeerd
uit de strijd zijn gekomen, maar
dat zij daaruit ook vertrouwen
kunnen putten voor een volgen
de behandeling, die aan de orde
komt met de herziening van de
belastingwetgeving.
Hoe belangrijk dit alles ook
moge zijn, toch is daarin niet ge
legen het belangrijke winstpunt
van deze bespreking in de Sta
ten-Generaal over het fiscaal sta
tuut van boerenleenbanken. Veel
belangrijker is, dat op deskundi
ge wijze werd afgerekend met
losse beweringen en onjuiste
voorstellingen en dat daartegen
over helder licht werd verspreid
over de wezenlijke bedrijfsgestie
en de sociale werkzaamheid van
de boerenleenbanken in het licht
van de zich ten plattelande snel
wijzigende levensomstandighe
den, als gevolg van de zich alom
ontwikkelende industrialisatie.
Het is de niet geringe verdienste
geweest van Mr. Teulings in
dien zin het voortreffelijke be
toog van Prof. Rip nader te heb
ben verdiept en uitgewerkt.