heeft in 1955 doorgewerkt de
loonronde van October 1954,
groot 6%, waarvan de strek
king was het werknemersaan
deel in het nationale inkomen te
vergroten. Dat dit gerealiseerd
is, kan hieruit blijken, dat het
prijspeil in 1955 nagenoeg sta
biel is gebleven. Het prijsindex
cijfer voor het levensonderhoud
van gezinnen van hand- en
hoofdarbeiders dat voor 1951 op
100 is gesteld, beliep in 1954
105 en kan voor 1955 bij bena
dering op 106,3 worden gesteld;
een stijging derhalve met ruim
1 punt. Daarbij behoeft niet te
worden aangenomen, dat het bij
de loonstijging van October
1954 is gebleven. Talrijke loon
regelingen en collectieve arbeids
contracten zijn op basis van de
bestaande richtlijnen herzien,
ook wat betreft de loon- en sa
larisbedragen, de z.g. primaire
arbeidsvoorwaarden. Het index
cijfer voor het verbruik van de
Nederlandse bevolking steeg in
1955 dan ook met ruim 4 pun
ten.
Wij gaan nu andere belang
rijke economische wapenfeiten
van het jaar 1955 als de toene
ming van uit- en invoer, het
evenwicht van de betalingsba
lanspositie met het buitenland
en tal van andere de welvaarts
ontwikkeling begeleidende ver
schijnselen voorbij, doch blijven
nog even stil staan bij het merk
waardige feit, dat terwijl meer
mensen meer verdienden en der
halve meer geld of koopkracht
ter beschikking kwam, de prij
zen toch niet zijn gestegen. Het
is een bekend en uit economisch
oogpunt onder bepaalde om
standigheden ook bedenkelijk
verschijnsel, dat stijgende lonen
en stijgende prijzen ten gevolge
kunnen hebben en in een voort
durende wisselwerking de waar
de of koopkracht van de munt
eenheid zouden kunnen onder
mijnen. Alnaargelang de prijzen
stijgen, wordt de gulden minder
waard. Een dergelijke ontwikke
ling, veelal aangeduid als infla
tie-dreiging, is Nederland in
1955 bespaard gebleven. Dit is
wellicht het meest gelukkige
verschijnsel, waarover we ons
mogen verheugen, want juist de
handhaving van de innerlijke
waarde van de munteenheid is
de belangrijkste voorwaarde
voor een eerlijke spreiding van
de welvaart en voorkomt, dat,
terwijl bepaalde bevolkingsgroe
pen, wier inkomens gemakkelijk
aan een waardedaling van de
koopkracht van de munteenheid
worden aangepast, of die daar
voor compensatie vinden in een
in guldenswaarde stijgend ver
mogen, andere bevolkingsgroe
pen, tegenwoordig dikwijls de
vergeten groepen genaamd, wier
toekomstig inkomen, b.v. krach
tens pensioen of verzekering, in
guldens is vastgelegd, hun aan-