611 het aandeel van de arbeiders van denstanders van 14,6 tot 14,8%. n,8 tot 13.4%» en van de mid- Voor Overijssel zijn de overeenkomstige percentages als volgt: Landbouwers en rustend landbouwers 66.2% 59-30/» Arbeiders 15.9% 20 Middenstanders 7.8% 8.6°/o Voor Salland alleen: Landbouwers en rustend landbouwers 75.8% 73-7°/o Arbeiders 9.8%) 10.4% Middenstanders 7 7.7 Deze verschuivingen in het aandeel van de verschillende be volkingsgroepen in de spaarsaldi bij de boerenleenbanken zullen ten nauwste samenhangen met de versnelde opneming door de industrie van jonge boerenzoons, die voorheen in de landbouw medewerkten zonder daarin uit zicht te hebben op een eigen zelfstandig bestaan. In het agra rische welvaartspeil voor de provincie Noord Brabant, dat onlangs door het Provinciaal Bestuur van dat Gewest werd uitgegeven, werd becijferd, dat voor die provincie alleen het aantal van dergelijke boeren zoons in de jaren 1953/54 op 10.000 kon worden gesteld. Al daar is de aangeduide ontwikke ling van opzuiging van in de landbouw overtollige arbeids krachten door de industrie zo snel gegaan, dat, naar insiders hebben te kennen gegeven, vei lig mag worden aangenomen, dat practisch, althans voor het ogenblik, het toekomstprobleem voor deze agrarische jongeren niet meer bestaat. Zij zouden in de loop van het jaar 1955 de stap naar de industrie of naar de bouwvakken hebben gezet. En ongetwijfeld mogen we het ef fect daarvan op de spaarvor- ming bij de boerenleenbanken niet onderschatten. Stellen wij ons voor, dat in Noord-Brabant 10.000 jonge mensen op de dor pen, zoals daar geleefd wordt, 50,of meer per week mee naar huis brengen, dan mogen we veilig aannemen, dat deze inkomsten de gezinspot hebben versterkt, zonder dat daartegen over voorshands met volle nadruk op „voorshands" ex tra behoeften of uitgaven heb ben gestaan. Dat een goed deel i Januari 1955 30 November 1955

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 15