607
millioen voor 1954, dat is 171
millioen meer.
Voor ons onderzoek is het be
langrijk na te gaan de relatieve
betekenis van de genoemde cij
fers voor de spaarvorming bij
de verschillende spaarinstellin-
gen. Wij zijn tot het navolgende
resultaat gekomen:
Rijkspostspaarbank 68 157 M°3 IO-4
Bondsspaarbanken 194 214 M95 13-4
Boerenleenbanken
Utrecht 83 107 1-369 7.8
Eindhoven 47 85 677 12.6
Totaal 392 563
Voorop gaan de Bondsspaar
banken met een relatieve toene
ming in 1955 van het spaarte
goed per ultimo 1954 van 13.4;
dan volgen de boerenleenban
ken, aangesloten bij de Centrale
Bank van Eindhoven, met een
relatieve toeneming van i2.6°/o;
vervolgens komt de Rijkspost
spaarbank met een relatieve toe
neming van het spaarderstegoed
in 1955 met 10.4% en de boe
renleenbanken, aangesloten bij
de Centrale Raiffeisen-Bank van
Utrecht sluiten de rij met een
relatieve toeneming van het
spaarderstegoed met 7.8%. Dit
geldt ook, indien wij alle boe
renleenbanken samen nemen;
men komt dan uit op 9.4%.
Interessanter nog wordt het
beeld, indien wij de gevonden
procentuele toeneming van het
spaarderstegoed voor de ver
schillende spaarinstellingen naast
elkaar stellen voor de jaren
J953, 1954 en 1955. Wij krijgen
dan het navolgend beeld:
Procentuele toeneming van het spaarderstegoed.
1954 1955 In 1954 Relatieve
spaarsaldo spaarsaldo inleggers toeneming
tegoed 31/12 in °/o
R.P.S. Bondsspaarbanken Utrecht Eindhoven
1953 2.5 12.2 7.6 5.2
1954 4.9 14.2 6.6 7.6
1955 10.4 13.4 7.8 12.6