6o6 het gezinsinkomen in guldens per H.A. cultuurgrond is ge daald en dat dienovereenkom stig het aandeel van de land bouw in het nationale inkomen, dat in 1952 nog 14% van het totaal beliep, in de jaren 1953 en 1954 is teruggelopen tot 12%, waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat in Nederland 19% van de bevol king in de landbouw werkzaam is. Daartegenover ziet men voor de genoemde jaren 19531954 een stijging van het aandeel van de nijverheid in het nationale inkomen van 42 tot 45%. De spaarzaamheid van de Ne derlandse bevolking. Wij menen hiermede voldoen de te hebben aangetoond, dat de stabiliteit van het prijsniveau mede verkregen is door het ach terblijven van de prijzen der landbouwproducten. Op een an dere belangrijke factor voor de handhaving van de stabiliteit van het prijsniveau hebben we nog gewezen n.1. de spaarzaam heid van de Nederlandse bevol king. Van de beschikbaar geko- men grotere koopkracht, die ontstond doordat meer mensen in het arbeidsproces waren inge schakeld, die tegelijkertijd per hoofd meer verdienden dan een jaar tevoren, had een prijsstij- gende werking kunnen uitgaan. Dat deze is achterwege geble ven, is ook daaraan te danken, dat een deel van de verdiende inkomens niet is uitgegeven maar is bespaard. De cijfers wij zen uit, dat er flink is gespaard in 1955; ook wat dat betreft zijn records gebroken. Beliep in 1954 het spaarsaldo, d.i. het overschot van inlagen en terugbetalingen bij de Bonds spaarbanken een bedrag van 194 millioen, op grond van tot nu bekende cijfers kan het spaarsaldo bij de Bondsspaar banken worden gesteld op 214 millioen. Voor de Rijkspost spaarbank belopen de overeen komstige cijfers 68 millioen voor 1954 en 157 millioen voor 1955. Voor de Boerenleen banken aangesloten bij de Cen trale Raiffeisen-Bank Utrecht resp. 83 millioen voor 1954 en 107 millioen voor 1955. Voor de Boerenleenbanken aan gesloten bij de Centrale Boeren leenbank Eindhoven resp. 47 millioen en 85 millioen. Het totaal spaarsaldo bij de genoem de spaarinstellingen kan derhal ve voor 1955 worden gesteld op 563 millioen tegenover 392 J) Hierbij dient te worden aangete kend, dat de werkgelegenheid, waaron der wordt verstaan de arbeid, die is verricht, in de landbouw in de jaren 1951/53 is gedaald van 512.000 tot 505.000 manjaren, terwijl aldus uitge drukt de werkgelegenheid in de nijver heid is gestegen van 1.602.000 tot 1.613.000 manjaren.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1956 | | pagina 10