473 naderhand benodigde werk zaamheden in te schakelen, moet hij zelf kunnen beslissen. De boer kan b.v. het mengvoer, dat hij voor zijn veestapel nodig heeft, aankopen, of wel hij kan het zelf vervaardigen, wanneer hij daartoe in staat en bereid is. Niemand is zodanig aan een bepaald beroep gebonden, dat hij b.v. slechts bepaalde, in een vast schema passende werk zaamheden zelf zou mogen uit voeren, maar al het overige aan anderen zou moeten overlaten. Het zou dwaasheid zijn, de ze geningen van een door arbeids verdeling gekenmerkt bedrijf dwingend te willen opleggen. In een vrij bedrijf moet ieder het recht hebben, een keus te maken tussen een marktecono mische verzorging en eigenver zorging, welke laatste of wel al leenverzorging of wel gemeen schappelijke verzorging door coöperatieve eigen hulp kan zijn. Uit het gemeenschapsvermo gen van de mens in 't algemeen, uit zijn gemeenschapszin als een typische eigenschap van zijn wezen en uit zijn behoefte aan gemeenschap op velerlei gebie den, in het bijzonder echter op dat van de economische zelf handhaving, vloeit van zelf het recht van de mens tot gemeen schapsvorming voort. Zodoen de behoort de vrijheid van coa litie tot de fundamentele men senrechten. Deze vrijheid is in de grondwetten der moderne cultuurstaten vastgelegd. Van zeer groot belang is nu, in hoeverre op het gebied van coöperatieve eigen hulp het principe van de vrijheid van coalitie in wetgeving en be stuurspraktijk gehuldigd wordt. Er moet een waarborg bestaan, dat zich het coöperatieve be drijfsleven vrij en onafhankelijk ontwikkelen kan. De kwestie van het recht tot coöperatieve activiteit is dan ook nauw ver bonden met de plaats, die de coöperaties in het rechtsbestel innemen. Hierbij Iaat men zich in 't bij zonder door de navolgende overwegingen leiden: i. Voor zover de betreffen de wetten een definitie van het begrip „coöperatie" of althans bepaalde kenmerken van dit be grip bevatten, moet iedere be perking van de aard van coöpe ratieve eigen hulp door een te nauwe begripsformulering ach terwege blijven. Het moet de oprichters van een coöperatie mogelijk zijn, zelf te bepalen, van welke aard de van hun coö peratie uitgaande hulpverlening moet zijn en van welke midde len zich de coöperatie daarbij moet bedienen. Ten einde een bruikbare begrenzing ten op zichte van de niet coöperatieve ondernemingen te vinden, kan er van uitgegaan worden, dat

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1955 | | pagina 17