4° 5
een rem wordt aangelegd. In
dien een boerenleenbank niet
meer voldoet aan het voorschrift
van art. 8, derhalve niet meer
een/derde van de aan haar toe
vertrouwde gelden bij de Cen
trale Bank heeft staan, kunnen
dergelijke uitzettingen, die allen
onder het begrip beleggingsuit
zettingen kunnen worden samen
gevat, door een boerenleenbank
in beginsel niet meer worden
gedaan. Deze negatieve werking
van art. 8 wordt in die zin nog
eens duidelijk vastgesteld in het
tweede lid van art. 8, dat als
volgt luidt:
„Indien en zolang door een
Boerenleenbank minder dan
een/derde gedeelte van de
haar toevertrouwde gelden
bij de Centrale Bank in reke
ning-courant wordt aange
houden, mogen door de be
trokken Boerenleenbank geen
beleggingen worden gedaan
als bedoeld bij artikel 47 lid 4
sub d. van haar eigen statu
ten en kan door de Centrale
Bank liquidatie van de be
staande beleggingen of van
een gedeelte daarvan gevor
derd worden".
De positieve kant van art. 8
van het Huishoudelijk Regle
ment zit hierin, dat daaruit blijkt,
dat voor andere dan beleggings
uitzettingen, m.a.w. voor het
eigenlijk boerenleenbankcrediet
of boerenleenbankvoorschot
ruim baan wordt gelaten en dat
voor het doen daarvan niet al
leen het resterende rekening
courant-tegoed bij de Centrale
Bank wordt vrijgelaten, doch
daarvoor zelfs zulks ligt aan
de verhouding tussen plaatselij
ke boerenleenbanken en Centra
le Bank ten grondslag door
middel van credietopneming bij
de Centrale Bank aanspraak
wordt gegeven om, indien de
boerenleenbank zelf geen midde
len meer ter beschikking heeft,
alsdan door de Centrale Bank in
staat te worden gesteld om der
gelijke boerenleenbankcredieten
en boerenleenbankvoorschotten
(aan leden ter instandhouding
en verbetering van hun bedrijf)
te verstrekken. Vergeten we
daarbij niet, dat de boerenleen
bank krachtens de aard van haar
financiële structuur opgezet is
om te voorzien in het kortlo
pend bedrijfscrediet en in de
voorschotverlening op middel
lange termijn. Daarin ligt de
eigenlijke bestemming van de
boerenleenbank. En daaraan
zulks moge na de hiervoor ge
dane uiteenzetting zijn duidelijk
geworden wordt door het
bepaalde in artikel 8 van het
Huishoudelijk Reglement geen
streep in de weg gelegd. Slechts
wordt een beperking aangelegd,
voorzoveel het betreft de uit
zetting van gelden, die, zoals
art. 47 lid 4 onder d. van de
statuten van de plaatselijke boe-