4ii
landse markt voor de Neder
landse boer en tuinder. En het
valt toe te juichen, dat hij het
een gezond en juist beginsel
noemt, dat de binnenlandse pro
ducent mits hij op rationele
wijze produceert en producten
van goede kwaliteit voortbrengt
van de binnenlandse consu
ment de kostprijs voor zijn pro
duct ontvangt. Teneinde dit be
ginsel in de practijk ten uitvoer
te brengen zullen de gebruike
lijke middelen als monopoliehef
fingen (voergranen), menggebo-
den (tarwe), enz. worden aan
gewend.
Ten aanzien van verschillende
producten blijkt het echter bui
tengewoon moeilijk of zelfs on
mogelijk te zijn geschikte maat
regelen te treffen, zodat de Ne
derlandse verbruiker de kost
prijs betaalt. We wijzen in dit
verband op de consumptiemelk
hierop geeft de Overheid nog
een subsidie van 3 ct. per L.
en ook op echte exportpro
ducten als eieren en varkensvlees.
Een scherpe scheiding tussen het
prijspeil op de binnenlandse
markt en dat op onze export
markten is hier niet mogelijk.
Sieeds meer blijkt het nood
zakelijk te zijn middelen uit de
schatkist beschikbaar te stellen
om aan de producenten een re
delijke (minimum-)prijs voor
hun producten te kunnen ver
zekeren. Dit is het geval ten aan
zien van de rogge (de zgn. rog-
getoeslag), ten aanzien van melk
(de bijzondere garantieregeling)
en van varkens. In verband hier
mede is op de begroting van het
Landbouw-Egalisatiefonds 1956
een aanzienlijk groter bedrag op
gevoerd.
Op zichzelf is de verlening
van toeslagen aan de landbouw
uit de algemene middelen niet
zo erg; in verschillende gevallen
is deze methode het eenvoudig
ste middel om de boer een zeke
re prijs voor zijn producten te
verzekeren. Maar wanneer de
hiervoor benodigde bedragen
een grote omvang aannemen,
zullen de weerstanden tegen een
dergelijk beleid ongetwijfeld toe
nemen, zeker bij het grote pu
bliek en misschien ook bij de
Regering (en het Parlement?).
Aan de verlening van toeslagen
zijn ook psychologische bezwa
ren verbonden: zo gemakkelijk
wordt gesteld, dat de landbouw
„armlastig" is, niet op zijn eigen
benen kan staan en gesteund
moet worden, terwijl de andere
bedrijfstakken en bevolkings
groepen het geheel zonder over
heidshulp zouden kunnen stellen.
In de Memorie van toelichting
legt de Minister ook grote na
druk op de noodzaak van verla
ging van de productiekosten,
speciaal in de gebieden waar de
kostprijzen relatief hoog zijn.
Vooral daar zal getracht moe
ten worden tot een beduidende
verbetering van de productie-