324 uit de aangehaalde passage van het jaarverslag. Maar wel vragen wij ons opnieuw af, of het juist is de betekenis van het land- bouwcrediet te beoordelen aan de hand van quantitatieve gege vens over de financiering van de landbouw in 't algemeen. Het is een gelukkig feit, dat de land bouw goeddeels gefinancierd wordt met eigen of familiekapi taal. In het L.E.I.-rapport wordt deze laatste financieringswijze met schuld aan derden gelijk ge steld. Juridisch kan dit juist zijn; in de landbouw wordt het even wel anders opgevat. Daarnaast wordt grond en gebouwenkapi taal, in 't bijzonder van de grote boerderijen, veelal gefinancierd met hypothecaire leningen van institutionele beleggers (levens verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen) en voorheen ook veel met leningen van parti culieren. Slechts geleidelijk zijn in 't bijzonder sinds de oorlogs jaren de boerenleenbanken zich op het gebied van langjarige hy pothecaire leningen gaan bewe gen, daarbij gebruik makende van een ruime liquiditeitspositie. Wij hebben de indruk, dat deze financieringstaak meer en meer door de boerenleenbanken wordt overgenomen. Uit algemeen landbouwbelang bekeken, is dit echter niet zo erg belangrijk. Gezien de vlotte structuur van onze binnenlandse kapitaal markt is de goed gesecureerdc hypothecaire belegging nu een maal een concurrentie-object, waarbij de landbouw als zoda nig welvaart, omdat concurre rende rente-tarieven daarvan het gevolg zijn. Tot zover is er geen enkele moeilijkheid wat betreft de fi nanciering van de land- en tuin bouw en wie meent de belang rijkheid van het georganiseerde landbouwcrediet te kunnen me ten aan datgene wat reeds met eigen kapitaal gefinancierd is of op een of andere wijze gemak kelijk gefinancierd wordt, kijkt o.i. naar de verkeerde kant. De eigenlijke financierings taak van de boerenleenbanken begint daar, waar de eigen fi nanciering of de gemakkelijke financiering met goed gedekte hypothecaire geldleningen, wel ke laatste de boerenleenbanken alleen al uit rendabiliteitsover- wegingen geenszins versmaden, ophoudt. En nu rijst de vraag of de rol van de boerenleenbanken in de credietfinanciering van hetgeen dan nog gefinancierd moet worden gering is. Dit zou men zowel kwalitatief als kwan titatief kunnen nagaan. Wat de cijfers betreft, staat vast, dat de gezamenlijke boerenleenbanken ter financiering van land- en tuinbouw en de land- en tuin- bouwcoöperaties en instellingen jaarlijks 100 tot 120 mil-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1955 | | pagina 28