LandltounLoeLliou «II, ureaux en
lan «II, ouwcre dief
Reeds eerder hebben wij de
aandacht gevestigd op de wen
selijkheid van een nauwe samen
werking tussen boerenleenban
ken en landbouwboekhoudbu-
reaux (zie de Maandelijkse Me
dedelingen van April 1955 blz.
178). In dit nummer wordt bo
vendien in de rubriek „Boeren
leenbankpraktijk" een brief van
de directeur van het Landbouw-
boekhoudbureau van de A.B.
T.B. weergegeven, die hetzelfde
onderwerp behandelt.
Ongetwijfeld is het interessant
kennis te nemen van hetgeen in
het 37e jaarverslag van de Coöp.
Centrale Landbouwboekhou
ding, gevestigd te Leeuwarden,
wordt opgemerkt over de rol
van de boerenleenbanken in de
credietverschaffing aan de land
bouw. Wij laten de desbetref
fende passage hieronder in haar
geheel volgen:
„De studie van het L.E.I.
over de financiële positie van
landbouwbedrijven in Neder
land is tot een goed einde ge
bracht. Van 490 bedrijven in
Friesland verschaften wij de
gegevens. De uitkomsten van
het onderzoek zijn buitenge
woon belangrijk, zodat het
verrassend is, dat er tot nu
toe in Friesland zo weinig
aandacht aan geschonken is,
te meer omdat de situatie in
ons gewest bepaald niet roos
kleurig is. Ten aanzien van
vrijwel alle aspecten die on
derzocht zijn, blijken de Frie
se bedrijven in het slechte on
derste kwart te zitten. Het
rapport, dat o.i. in een wat te
optimistische toon is gesteld
en wat te generaliserend is in
zijn conclusies, zegt b.v. (blz.
72): „Zo zijn bijvoorbeeld
weidebedrijven met name in
de provincies Friesland en
Utrecht in het algemeen min
der goed gefinancierd".
Het is te hopen, dat de Rege
ring aan het L.E.I. een aanvul
lend onderzoek zal opdragen,
namelijk om na te gaan hoe
groot de reële investeringsbe
hoefte is. Over de investerings
mogelijkheden zijn wij voorlo
pig wel voldoende georiënteerd.
Uit het onderzoek is ook ge
bleken, dat de rol van de boe
renleenbanken bij de credietver
schaffing kleiner is dan vrij al
gemeen wordt aangenomen.
Wellicht is dit voor deze ban
ken een stimulans om na te gaan