fhclit wlVet ijl
VERRÖLBARE RASSEN
Algemeen
Wanneer in de tuinbouw-vak-
Iitteratuur geschreven wordt
over de bouw van kassen, dan
wordt deze bouw in het alge
meen slechts belicht van drie zij
den n.1. de economische, de
bouwkundige en de teelttechni-
sche zijde. Uiteraard zijn de aan
de kassenbouw verbonden eco
nomische, bouwkundige en teelt-
technische kwesties zeer belang
rijk, doch de juridische aspecten
mogen zeker niet verwaarloosd
worden. Immers bij de belich
ting van de economische zijde
wordt steeds naar voren ge
bracht, dat het bouwen van kas
sen duur is en dat men hierbij
grote bedragen moet investeren
om tot productie te geraken.
Met de kassenbouw is dus veel
geld gemoeid. De eerste rechts
vraag, welke in dit verband rijst,
is welke rechten een pachter, die
kassen bouwt op door hem ge
pachte grond, heeft met betrek
king tot het door hem gestichte.
Kan hij zich eigenaar noemen
van de kassen, heeft hij, zonder
eigendomsrechten op de kassen
te kunnen doen gelden, toch
recht op de waarde dezer kassen
of is het misschien zo, dat hij de
eigenaar van de ondergrond met
de kassen heeft verrijkt, zonder
dat deze tot enigerlei vergoeding
is gehouden? Een andere, voor
een pachter, die voornemens is
kassen op pachtgrond te gaan
bouwen en de daarvoor benodig
de gelden hetzij geheel hetzij ge
deeltelijk ter leen moet opne
men, belangrijke vraag is, of de
eventuele rechten, welke hij ter
zake van zijn stichtingshandelin
gen verkrijgt, kunnen dienen als
zekerheid voor een aan hem te
verstrekken voorschot of cre-
diet. In de Maandelijkse Mede
delingen van December 1951 no.
381 zijn in het artikel „Nog
maals het bouwen van waren
huizen en serres door pachters
op gepachte gronden" deze vra
gen met betrekking tot de vaste
kassen uitvoerig beantwoord.
Het uitgangspunt bij deze beant
woording was, dat de grondeige
naar eigenaar is van de door de
pachter gebouwde warenhuizen
en serres. Dit uitgangspunt vindt
zijn basis in de wet, welke be
paalt, dat, uitgezonderd in geval
van opstalrecht en tot op zekere
hoogte ook in geval van apparte
menteneigendom, al hetgeen op