zijn. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat men deze normen dan toch nog te hoog kan vinden, namelijk als men pessimistisch is gestemd t.a.v. de ontwikke ling die de landbouw tegemoet gaat. 5. Een bedrijf zonder aan wijsbare reserves voor tegensla gen staat er als zodanig vanzelf sprekend niet gunstig voor. Dat bij het onderzoek geen rekening kon worden gehouden met het gewenste „appeltje voor de dorst" is dan ook wel gevoeld als een bezwaar, zij het niet als een van ernstige aard, zoals in het rapport trouwens ook is toe gelicht. 6. Dat niet iedereen borg tochtvoorschotten kan krijgen, of crediet of voorschot kan op nemen tot 66% van de verkoop waarde van zijn grond en ge bouwen, is duidelijk. In derge lijke gevallen is het evenwel niet zozeer de financiële positie die de zaak moeilijk maakt, maar als daarachter liggende oor zaak de „earning capacity" van de personen aan wie het in normale gevallen wel verleen- bare crediet wordt geweigerd. De boerenleenbanken dienen in het belang van een gezonde fi nanciering terecht rekening te houden met de rentabiliteit van de desbetreffende bedrijven. Bij het onderzoek naar de financiële positie moet o.i. echter t.a.v. zo danige gevallen geen rekening worden gehouden met een zo danige, ongunstige rentabiliteit na de peildatum. Echter, bij een onderzoek naar de kapitaalbe hoefte zal de rentabiliteit van dergelijke bedrijven uiteraard wèl een belangrijk argument moeten zijn. 7. Vervolgens worden in het commentaar ten onrechte nog andere bezwaren naar voren ge bracht tegen de toegepaste be- palingswijze van het financie ringsvermogen. Onder meer zouden daarbij de door de boer zelf uitgezette gelden op onjuis te wijze zijn toegerekend, zodat dubbeltellingen zouden zijn ont staan. Wij moeten echter ont kennen, dat dit het geval is ge weest. Bij het onderzoek zijn de uitstaande gelden helemaal niet meegerekend ter bepaling van de liquiditeit der bedrijven, die deze gelden hebben uitstaan, (zie pag. 51 v. h. rapport, terstond investeerbare eigen geldmidde len). Voorts is deze categorie gelden slechts ten dele meege rekend bij het bepalen van de credietruimte van deze bedrij ven. De uitgeleende gelden zijn hier immers slechts opgeno men en terecht voor zover deze beleenbaar zijn (zie pag. 51 v. h. rapport, investeerbare eigen èn vreemde geldmiddelen). An derzijds zijn deze uitstaande gel den uiteraard op het credietpla- fond in mindering gebracht voor het bepalen van de credietruimte

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1955 | | pagina 9