DE FINANCIËLE POSITIE VAN DE
LANDBOUWBEDRIJVEN IN
NEDERLAND
Het L.E.I.-commentaar.
Het is een goede gewoonte,
dat een boekbespreking onweer
sproken blijft. Wij menen er in
dit geval echter mee te mogen
breken. Ken onderwerp als de fi
nanciële positie van landbouw
bedrijven in Nederland is im
mers wel zo belangrijk, dat over
een daaraan gewijde publicatie
geen misverstand moet bestaan,
noch ontstaan. En de in Uw
blad opgenomen beschouwingen
over de L.E.I.-publicatie zou
helaas aanleiding kunnen geven
tot misvattingen. Vandaar, dat
wij gaarne gebruik maken van
de mogelijkheid hierop de aan
dacht te vestigen.
A. Waartegen richt zich de
eritiek het allermeest?
Het onderzoek heeft geleid
tot de conclusie, dat de finan
ciële structuur van het meren
deel der landbouwbedrijven in
Nederland op de peildatum ge
zond was. Van een algemeen
knelpunt op het gebied van de
financiering van investeringen
was in het voorjaar van 1952
geen sprake.
Ook de hieraan toegevoegde
korte en globale beschouwing
over de aansluitende periode tot
en met oogstjaar 1953/54
over 1954/55 waren nog geen
gegevens bekend heeft geleid
tot de slotsom, dat de financiële
situatie in de landbouw tot 1954
niet verzwakt is, hoewel een
kentering in de rentabiliteit is
ingetreden.
Deze conclusies klinken op
zichzelf uiteraard optimistisch.
Veel te optimistisch naar het
oordeel van velen. Vooral dan,
wanneer niet voldoende acht
wordt geslagen op hetgeen op
verschillende plaatsen o.m. in de
slotalinea van het rapport is ver
meld. Daarin wordt immers uit
drukkelijk gezegd, dat de vraag,
of de voor investering beschik
bare geldmiddelen toereikend
zijn om in de kapitaalbehoeften
te voorzien, pas na een afzon
derlijk onderzoek naar deze ka
pitaalbehoeften zou kunnen
worden beantwoord. Tevens
wordt er op gewezen, dat het
uitermate moeilijk zal zijn bij
benadering goed te schatten,
hoe groot de kapitaalbehoeften
der bedrijven zijn, die verband
houden met de als rendabel te
beschouwen verbeteringen van
de bedrijfsuitrusting. En dit
laatste criterium zal voor alle