16 2 van de bedrijven waar deze gel- i den als lening zijn opgenomen. 1 Ten aanzien van de veelal als 1 voorschot op hun erfdeel aan kinderen geleende bedragen is niet aangenomen, dat deze gel den voor terugvordering in aan- i merking komen, zoals in het commentaar wordt gesugge- reerd. Slechts is aannemelijk ge acht, dat sommige bedrijven in noodzakelijke gevallen door te rugvraging van uitstaande gel den in financieringsbehoeften kunnen voorzien. Met het oog hierop is, naast het bovenge noemde saldo aan liquide eigen middelen, als alternatieve groot heid berekend de som van dit saldo en de belegde reserves. Dit bedrag is in het rapport opge nomen om een indruk te geven van hetgeen uit eigen middelen maximaal zou kunnen worden bekostigd, in het geval dat de uitgeleende gelden op korte ter mijn opeisbaar zouden zijn. Bij het beoordelen van de liquidi teit en de credietruimte heeft deze grootheid echter geen rol gespeeld. 8. In verband met het punt afschrijvingsgelden wordt an derzijds in het commentaar te recht opgemerkt, dat er niet op mag worden gerekend, de voor financiering beschikbare gelden geheel te kunnen reserveren voor nieuwe investeringen. De in het rapport gemaakte veron derstelling, dat de vervangings investeringen doorgaans wel uit lopende afschrijvingsgelden worden gefinancierd is bij de gevolgde berekeningswijze waar schijnlijk maar ten dele juist. Het meergenoemde onderzoek naar de kapitaalbehoefte zal op dit punt inzicht moeten geven in de werkelijke verhoudingen. In de overige passages van het commentaar worden verschil lende punten aangesneden, die aan de orde moeten komen bij het zojuist genoemde bepalen van de kapitaalbehoefte en van de mate waarin deze door de be staande credietruimte wordt ge dekt. Wij hebben hier speciaal op het oog die delen, welke han delen over het financiële per spectief van het bedrijf en dat van het gezin. Het ligt niet op onze weg, aangaande deze punten de vraag te bezien of het commentaar is voortgevloeid uit te optimisti sche dan wel te pessimistische verwachingen. Met de ter mo tivering aangehaalde feiten ligt het echter anders, daarop menen wij wel te mogen ingaan. 9. Allereerst het reeds tot het verleden behorende deel van de toekomst, nl. de periode 1952 tot 1954. Betwijfeld wordt of op basis van de gegevens over de bedrijfsuitkomsten en de be weging der spaargelden wel ge steld mag worden, dat de finan-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1955 | | pagina 10