I 2 I Onze conclusies Wij zijn dan ook van oordeel, dat de conclusies van het L.E.I.- rapport veel te optimistisch zijn gesteld. Wij zouden de navol gende conclusies daarvoor in de plaats willen stellen. I. Kan de financiële structuur van een deel der landbouw bedrijven per 1952 gezond worden genoemd, voor een ander deel moet worden aan genomen, dat de financie ring van de investeringen problemen zal stellen, indien ermede rekening wordt ge houden, dat een deel van de beschikbare bedragen nodig zal zijn voor bedrijfsfinan- ciering, voor dekking van ri sico's en voor investering in de privé-sector, uitzet van kinderen, die zich buiten de Nederlandse landbouw ves tigen, daaronder begrepen. II. In verband met de bedragen, die in de jaren 1952/1954 reeds voor investeringen ook buiten de landbouw of in de privé-sector zijn besteed, alsmede in verband met een verminderde rentabiliteit van de landbouwbedrijven, moet worden aangenomen, dat de ze knelpunten eerder zijn toe- dan afgenomen. III. De toenemende concurrentie op de afzet-markten voor landbouwproducten maakt in vele gevallen versnelde rationalisatie van de bedrij ven noodzakelijk. Ook een verdere intensivering is no dig in verband met afnemen de rentabiliteit. De kapitaal structuur van de Nederland se landbouw wordt daar door geleidelijk ongunstiger, waarbij de teruglopende be drijfsresultaten het finan cieel perspectief nog slech ter maken. Om te voorko men, dat als gevolg van deze ontwikkeling de financiering in sterkere mate dan voor heen het geval was een knel punt gaat worden, is een krachtige voortzetting ge wenst van de activiteit van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1955 | | pagina 17