17 een borgstelling tot de helft van de aanschaffingskosten en wel voor een gemengd bedrijf op het zand van ongeveer 5 ha. Het boerenleenbankbestuur was, in afwijking van de aanvankelijke mening van de consulent, van oordeel, dat een tractor op een dergelijk bedrijf niet paste en in aanmerking genomen de last van rente en aflossingen niet tot verbetering van de bedrijfsre sultaten zou kunnen bijdragen. Na een ampele discussie werd men het tenslotte hierover eens, dat een eventueel voorschot niet moest worden besteed voor de aanschaf van een tractor, maar voor uitbreiding van de veebe zetting. De moraal van het verhaal kan dus zijn: indien beheerders hun gezond boeren- en tuinders-oordeel la ten gelden en daarbij in redelijk overleg samenwerken met de consulenten, moet het mogelijk zijn om de voorschotverlening met inschakeling van Borgstel lingsfonds en Waarborginstituut in financieel en economisch ver antwoorde banen te houden. Tot zover de gedachtenwisse- ling over de werking van het Borgstellingsfonds en Waar- borginstituten. Ook kwamen daarbij nog allerlei technische punten aan de orde, zoals de af lossingsregeling, e.d. Daarvoor moge in dit verslag worden vol staan met verwijzing naar het rondschrijven over dit onder werp, namelijk circulaire no. 600 van 11 Augustus 1954. (Wordt vervolgd). Hierover geraakten alle par tijen accoord en het voorschot kon doorgaan met garantie voor de helft van het Waarborgfonds. WMJéiÜ|HWto|f

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1955 | | pagina 17