15
tor voerde tot een bespreking
van de Waarborg-instituten, die
juist en alleen voor de tuinbouw
in het leven zijn geroepen. Van
deze instituten kan worden ge
zegd, dat haar werkzaamheid
neigt naar de sociale sfeer.
Het eerste Waarborg-insti-
tuut werd opgericht in de Veen-
streken, De strekking ervan was
om te kleine koude-grond-be-
drijven, die geen bestaan boden,
door intensivering tot tenminste
een bescheiden bestaan voor de
tuinder te brengen door plat-
glas of glasopstanden aan te
brengen. Het Waaiborg-insti-
tuut voor de Veenstreken blijft
borg tot 85%. De resterende
15% blijft voor rekening van de
boerenleenbank, m.d.v. dat 10%
daarvan wordt overgenomen
door het onder toezicht van de
Centrale Bank staande Garan
tiefonds voor Land- en Tuin
bouw. De borgstelling van het
Waarborg-instituut voor de
Veenstreken wordt opgebracht
door het Rijk voor 30% en door
Provinciën, Gemeenten en Vei
lingen voor de rest. De deelne
ming van het Rijk in het Waar
borg-instituut voor de Veenstre
ken komt in de plaats van de
inschakeling van het Borgstel
lingsfonds voor de Landbouw.
Elders is de figuur een andere ge
worden. Bijvoorbeeld in Noord
en Zuid-Holland werkt het op
initiatief van de Provinciën in
het leven geroepen Waarborg-
instituut naast het Borgstellings
fonds voor de Landbouw.
Blijft dit laatste evenwel voor
een voorschot borg tot 50%
van het voor een bepaalde be-
drijfsverbetering te investeren
bedrag, voor de andere helft
kan alsdan in de dekking wor
den voorzien door een borgstel
ling van het Waarborg-instituut
tot 40% van het totaal bedrag,
zodat voor de boerenleenbank
uiteindelijk 10% eigen risico
overblijft, waarvan wederom de
helft of 5% van het totaal
wordt overgenomen door het
eigen Garantiefonds van de
Centrale Bank.
In de gedachtenwisseling over
de werkzaamheid van Borgstel
lingsfonds en Waarborg-institu
ten kwam vooreerst de vraag
aan de orde, welke de houding
van de beheerders daartegen
over moest zijn. Vooral in de
tuinbouwgebieden kwam daarbij
de vrees naar voren, dat met be
hulp van de beide garantiefond
sen de productie al te sterk zou
worden uitgebreid. Ook vreesde
men een onverantwoorde be
drijfsvoering, indien als het
ware zonder eigen kapitaal de
productie zou kunnen worden
opgezet of uitgebreid.
De conclusie
De conclusie van de gedach-