9916
een flinke sfijging van het tegoed in lopende rekening tot
uitdrukking. Dit steeg van 78,6 millioen in April 1954, op
welk tijdstip het lopende rekening tegoed bij de boeren
leenbanken, zoals gebruikelijk, zijn laagste stand vertoonde,
tot 106,2 millioen per ultimo October. Op de overeenkom
stige tijdstippen in 1953 beliep het lopende rekeningtegoed
73,5 millioen (April) en 91,1 millioen (October); in 1952
56,3 millioen (April) en 81,9 millioen (October). De cij
fers van October 1953 en October 1952 tot uitgangspunt
nemende beloopt de stijging van het lopende rekening te
goed per uit. Oct. 1954 resp. 15 en 24 millioen. Terecht
kon hieraan de conclusie worden verbonden, dat met de
overschrijding van een bedrag van 100 millioen, het lopen-
de-rekening tegoed meer en meer van wezenlijke betekenis
is geworden in het geheel van de aan de boerenleenbank
ter beschikking staande werkmiddelen, die in totaal per ulti
mo October, de reserves ad 20 millioen niet medegere-
kend, 753,7 millioen beliepen; dit is in vergelijking met
October 1953 een stijging met 68 millioen.
De stijging van het lopende-rekening-tegoed kon opmer
kelijk worden genoemd, omdat deze plaats vond in een
periode, waarin de rentevergoeding over lopende-rekening-
tegoed bij boerenleenbanken werd verlaagd en wel van
tot 1%. Daaruit kon worden afgeleid, dat de lopende
rekening haar werkelijke betekenis ontleent aan het dienst
betoon in het betalingsverkeer, in welke functie de lopende
rekening meer en meer onmisbaar wordt in verband met de
veel meer intensieve financiële contacten van land- en tuin
bouw en van het platteland in 't algemeen met de omringen
de buitenwereld. Hierdoor wordt ook een scherper afbake
ning mogelijk tussen het spaar- en het lopende-rekeningver-
keer bij de boerenleenbanken, een onderwerp, waarbij in het
slot van de uiteenzettingen van de directie uitvoerig werd
stilgestaan.
In de ontwikkeling, die het jaar 1954 te zien had gegeven,
kon nog een opmerkelijk feit worden geconstateerd: vloeiden
enerzijds in overeenstemming met de algemene geldruimte
in ons land als gevolg van de overschotten op de betalings
balans met het buitenland de middelen overvloedig naar de