9812 werd toegepast, wordt vandaag de dag en terecht o.i. niet genomen. Maar ook tegenover de belastingbetalers komt een dergelijke politiek niet te pas. Er is evenwel één argument voor de belastingverlagings- politiek op termijn, waarmede in onze voorafgaande be schouwing nog niet is afgerekend, n.l. het inflatiegevaar. In de slotbeschouwing van de Millioenennota wordt daarover opgemerkt, dat het gevaar bestaat, „dat deze door een aan zienlijke belastingverlaging geïnduceerde vergroting van de binnenlandse bestedingen zou bijdragen tot een vergroting van de spanning op de arbeidsmarkt". Hiermede komen we tot de kern van het probleem. Een verdere belastingverla ging zou tot gevolg hebben, dat de belastingbetaler meer geld zou overhouden voor verbruik of investeringen. De vraag is evenwel of als gevolg daarvan een overspanning van de vraag naar goederen en diensten moet worden ge vreesd. In feite gaat het om een geprojecteerde belasting verlaging, waarmede volgens de voorstellen van de Minister een bedrag van 450,millioen gemoeid zou zijn. Daarbij is de Minister ervan uitgegaan, dat een gedeelte van de in samenhang met het defensieprogram in 1951 ingevoerde ta riefsverhoging van de vennootschapsbelasting bestendigd zou worden en wel voor een bedrag van 60 millioen. Het is niet aannemelijk, dat de Kamer zich hiermede zal accoord verklaren, omdat zulks in strijd komt met de afspraak, die daaromtrent 4 jaar geleden tussen Regering en Volksverte genwoordiging is gemaakt. Gaat men hiervan uit, dan zou met de belastingverlaging gemoeid zijn ruim 500 millioen op een uitgavenbudget van 6,8 milliard en een nationaal inkomen, dal voor 1955 geraamd wordt op 24 milliard. Dat deze 500 millioen de druppels zouden zijn, die in 1955 de emmer van het monetair evenwicht zouden doen overlopen, is op zijn minst twijfelachtig. Maar ook, indien dit gevaar zou bestaan, is het geenszins zo, dat dit gevaar alleen door onthouding van een overigens algemeen gerecht vaardigd geachte belastingverlaging zou kunnen worden ge keerd. Daar is vooreerst nog het middel van de productivi teitsverhoging, waardoor bij een gelijke hoeveelheid produc tiemiddelen het aanbod van goederen en diensten kan wor den vergroot. Maar ook, indien men daarvan afziet, is hef

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1954 | | pagina 4