9828 De Bedrijfsvereniging voor het Bank- en Verzekeringswe zen, de Groothandel en de Vrije Beroepen, die met betrek king tot de Centrale Bank en de bij haar aangesloten Boe renleenbanken belast is met de uitvoering van de Werkloos heidswet, neemt echter niet licht aan, dat de werkzaamheden van een kassier voor hem van bijkomstige aard zijn. De moeilijkheid in deze is, dat de wet zich beperkt tot de vage omschrijving hierboven sub g. vermeld en nalaat een be paalde maatstaf aan te geven aan de hand waarvan kan wor den nagegaan of iemand al dan niet in een bepaalde functie arbeid van bijkomstige aard verricht. Dit zal derhalve in de practijk van geval tot geval door de bedrijfsvereniging moe ten worden beslist. De werkgever kan van een beslissing van de Bedrijfsvereniging in beroep gaan bij de beroepsrechter, die in deze aangelegenheid het laatste woord heeft. Tot he den zijn er echter nog slechts betrekkelijk weinig beslissin gen van de Bedrijfsvereniging over punt g. aan het oordeel van de beroepsrechter onderworpen, zodat het thans nog weinig duidelijk is, welke uitleg de rechter aan het onder g. bepaalde geeft. Door de Centrale Bank is in 1953 ten behoeve van een bij haar aangesloten Boerenleenbank een procedure gevoerd tot vernietiging van een beslissing van de Bedrijfsvereniging, waarbij de kassier van de betreffende Boerenleenbank ver- zekeringsplichtig werd verklaard, omdat de door hem als kassier in dienst der Bank verrichte arbeid voor hem niet van bijkomstige aard zou zijn. De Boerenleenbank, werd in eerste instantie door de Meervoudige Kamer van hef Scheidsgerecht en in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep te Utrecht in hef gelijk gesteld. Uit de overwegingen, welke tot het vonnis van de Centrale Raad van Beroep hebben ge leid, blijkt, dat de Centrale Raad op de eerste plaats van belang acht de verhouding, die bestaat tussen de inkomsten, welke de kassier als kassier der Bank verwerft en de inkom sten, die hij uit zijn hoofdberoep geniet, terwijl daarnaast in aanmerking wordt genomen de tijd, welke hij besteedt aan de vervulling van zijn kassiersambt en de tijd, die hij besteedt aan zijn hoofdberoep. In het geval, dat aan de rechter werd voorgelegd, stond de betreffende Boerenleenbank zeer sterk, omdat de inkom sten, welke haar kassier uit zijn hoofdberoep genoot bijna

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1954 | | pagina 20