9768
dat, gegeven deze ontwikkeling, de coöperatieve landbouw-
credietbanken dezelfde voorwaarden en regelingen in acht
zullen hebben te nemen."
Het spreekt voor zich zelf, dat deze uitlating van de zijde
van een Bond, waarvan de beide centrale landbouwcrediet-
banken zelf lid zijn, ons in hoge mate heeft bevreemd en dat
dan ook een reactie daarop niet is uitgebleven. Daarbij is
tot uitdrukking gebracht, dat hef onzerzijds werd betreurd,
dat tot de in het jaarverslag medegedeelde actie werd over
gegaan, zonder tevoren op enigerlei wijze contact te zoeken
met de leden van de eigen Bond, die tot de groep der Land-
bouwcredietbanken behoren. Een dergelijk overleg zou stel
lig menig misverstand over de positie van het landbouwcre-
dietwezen en zijn verhouding tot spaar- en handelsbanken
hebben weggenomen.
Ook kon worden opgemerkt, dat de gewraakte activiteit,
in zoverre daarbij het oog was gericht op De Nederlandsche
Bank in verband met de uitvoering van de Wet Toezicht Cre-
dietwezen, overbodig kon worden geacht, omdat gesteld
mocht worden, dat het landbouwcredietwezen van de zijde
van De Nederlandsche Bank ter uitvoering van genoemde
wet nooit andere voorstellen inzake uitvoeringsregelingen
hebben bereikt dan zodanige, waarbij gelijkwaardige instel
lingen en gelijkwaardige activiteiten voor de toepassing van
die wet op gelijke wijze gewaardeerd werden. Wel is van de
zijde van hef landbouwcredietwezen bij De Nederlandsche
Bank steeds er op aangedrongen, dat bij de technische uit
werking der desbetreffende uitvoeringsregelingen de bij een
Centrale Bank aangesloten boerenleenbanken op zoveel mo
gelijk gelijke wijze zouden worden behandeld als de z.g.
grootbanken, die met een filialensysteem werken. Ongetwij
feld zijn daardoor de boerenleenbanken in het voordeel
tegenover de zelfstandige bankfirma's, evenals tegenover de
niet bij de Centrale Bank aangesloten boerenleenbanken,
maar dit voordeel vloeit nu eenmaal voort uit de samenwer
king der boerenleenbanken in een boerenleenbankorganisa
tie. Dit voordeel komt hierop neer, dat, in het bijzonder bij de
liquiditeitsbeoordeling, niet iedere boerenleenbank op zich
zelf behoeft te worden bezien, doch voor de toepassing van