Voorschotten 1951 1952 1953 Aflossingen 11.624 14.019 19.344 Verstrekkingen 44.107 35.027 45.829 Stand per 31 Dec. '51 31 Dec. '52 31 Dec. '53 Spaargelden 536.236 573.754 617.471 Creditsaldi lop. rek. 67.910 82.816 90.557 Debetsaldi lop. rek. 45.267 38.859 41.819 Voorschotten 102.434 123.902 150.073 Reeds bij een vluchtige beschouwing der cijfers komt men 9499 tot de conclusie, dat de bedrijvigheid bij de boerenleenban ken zich in 1953 goeddeels gestabiliseerd heeft. Wel heel sterk spreekt dit voor de stortingen op spaarrekeningen, die met 274,6 millioen nauwelijks hoger waren dan de stortin gen in 1952. De stijging van het voordelig saldo van inlagen en terugbetalingen van 24,8 millioen in 1952 tot 30 mil lioen in 1953 is dan ook pracfisch het gevolg van een daling van de terugbetalingen in 1953 ten opzichte van 1952. Bij alle spaarinsteilingen is de procentuele toeneming der spaartegoeden hoger dan in het voorafgaande jaar. Bij de bondsspaarbanken is deze het hoogst (12,2%). Dan volgen de boerenleenbanken (6,7%) en tenslotte de Rijkspostspaar bank (2,4%). Bij uitsplitsing van de boerenleenbanken blijkt, dat de procentuele toeneming bij de groep Utrecht hoger is dan bij de groep Eindhoven. Ter verklaring hiervan kan wor den gewezen op de invloed van de maatregelen tot wering von oneigenlijke spaargelden, die in onze boerenleenbank organisatie rigoureus zijn toegepast. Daarnaast doet de emi gratie een drukkende werking gelden op de spaarvorming bij de boerenleenbanken. En tenslotte mag niet onvermeld blijven, dat de resultaten der melkwinning vooral op de zand streken beduidend slechter zijn geweest dan elders. Met de hogere kostprijs van de melkwinning op de zandgronden wordt onvoldoende rekening gehouden. Hef meest verheugend in de ontwikkeling in 1953 mag wel worden genoemd de stijging van de eigen uitzettingen der boerenleenbanken. Indien we de posten effecten en leningen met bijgeschreven rente

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1954 | | pagina 11