9402 Artikel 3. Artikel 4. De hoogst toelaatbare tegenpraestatie voor boomgaarden, zonder de daarbij behorende woningen en andere opstallen, wordt als volgt bepaald: a. voor de bepaling van de waarde van het land, zonder de boomopstand, is het bepaalde in artikel 2 van overeen komstige toepassing; b. voor de bepaling van de waarde van de boomopstand worden de gebruikswaarde en de leeftijd in aanmerking ge nomen. 1. De hoogst toelaatbare tegenpraestatie voor bij een landbouwbedrijf behorende woningen en andere opstallen wordt, behoudens het gestelde in het vierde lid en in artikel 5, bepaald door de geschatte pachtwaarde te vermenigvul digen met een factor, als in het derde lid is omschreven. 2. De schatting van de pachtwaarde door de Grondka mer geschiedt op de grondslag van de door haar met in achtneming van artikel 10 vast te stellen normen. 3. De in het eerste lid bedoelde factor bedraagt: a. voor het woongedeelte maximaal 30 voor nieuwbouw althans voor woningen, waaraan een maximale levensduur is toe te schrijven, en gemiddeld 20 voor woningen, waar aan nog slechts een gemiddelde levensduur is toe te schrij ven. b. voor de bedrijfsgebouwen maximaal 20 voor nieuwbouw en voor gebouwen, waarvan een maximale levensduur op grond van hun constructie is te verwachten, en gemiddeld 15 voor gebouwen, waarvan nog slechts een gemiddelde levensduur is te verwachten. 4. De hoogst toelaatbare tegenpraestatie voor bij een landbouwbedrijf behorende arbeiders- en dienstwoningen wordt bepaald door de huurwaarde, berekend naar de huur prijs, welke ingevolge de Huurwet zou zijn toegelaten, te vermenigvuldigen met een factor op de voet van het be paalde in het derde lid onder a.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1954 | | pagina 18