9259 taal ingelegde spaargelden in de na-oorlogse jaren kleiner dan voor de oorlog. Hierin mag echter niet zonder meer een gevolg worden gezien van de gevolgde credietpolitiek der boerenleenbankorganisaties, ofschoon thans terecht grotere zorg aan de liquiditeit wordt besteed. De toeneming van het uitstaande credietbedrag in de jaren na 1946 blijkt immers vele malen groter te zijn dan in de periode voor 1940; het bedrag der jaarlijks verleende nieuwe credieten overschrijdt derhalve verre de bedragen van voor de oorlog. Alleen ten opzichte van het niveau der toevertrouwde gelden is het peil der uitstaande credieten ten achter gebleven. 8. De eigen middelen van beide Centrale Banken ten op zichte van het balanstotaal zijn, alhoewel in absolute be dragen toegenomen, relatief gedaald. Indien alleen wordt rekening gehouden met hef gestorte aandelenkapitaal, belo pen de eigen middelen van de Centrale Raiffeisen-Bank 3% van het balanstotaal en van de Centrale Boerenleenbank 2% van het balanstotaal. Indien mede wordt rekening gehou den met de op de aandelen van de Centrale Banken rus tende volstortingsplichten en de daaraan verbonden aan sprakelijkheid, dan belopen de eigen middelen van de Cen trale Bank van Utrecht 7%> en van de Centrale Bank van Eindhoven 4% van het balanstotaal. 9. De liquide middelen, waaronder worden verstaan de op korte termijn te realiseren beleggingen, welke door De Ne- derlandsche Bank als zodanig worden erkend, zijn bij de Centrale Bank van Utrecht gedaald van 93% van het balans totaal in 1946 tot 50% in 1952. Bij de Centrale Bank van Eindhoven beliepen de overeen komstige percentages op de genoemde data resp. 79 en 26%. Daartegenover beloopt de post effecten bij de Cen trale Bank van Utrecht 23% van het balanstotaal, bij Eind hoven 15% en de post overige kapitaalmarktuitzettingen plus credietverlening bij Utrecht 26% en bij Eindhoven 58%. Hieruit blijkt, dat de taak van de Centrale Bank van Eind hoven als beleggingsinstituut voor de bij de boerenleen banken gedeponeerde spaargelden meer naar voren komt. Komende tot een bespreking van deze conclusies zouden wij de navolgende kanttekeningen daarbij willen plaatsen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1953 | | pagina 7