9255 Het artikel van Drs. de Regt over de ontwikkeling van de landbouwcredietinstellingen in Nederland ontleent vooral daaraan zijn waarde, dat de betekenis van het Nederlands landbouwcrediet er in wordt geschetst in verhouding tot de handelsbanken enerzijds en de spaarbanken anderzijds en dat daarnaast de ontwikkeling bij de landbouwcredietorga- nisaties van Utrecht en Eindhoven onderling wordt vergele ken. Aldus krijgen de beide landbouwcredietorganisaties een spiegel voorgehouden, waaruit voor het toekomstig be leid ongetwijfeld voordeel kan worden getrokken. Wij zijn het Landbouw Economisch Instituut dan ook ten zeerste er kentelijk, dat het een zijner medewerkers in staat heeft ge steld om deze studie te volbrengen. De conclusies van de studie van Drs. de Regt over de ont wikkeling van de landbouwcredietinstellingen in Nederland kunnen als volgt worden samengevat: 1. Zowel bij de boerenleenbanken van de groep Utrecht als bij de boerenleenbanken van de groep Eindhoven heeft ten opzichte van voor de oorlog een aanzienlijke stijging van de toevertrouwde spaargelden plaats gevonden. Deze toeneming was het grootst bij de groep Eindhoven; ultimo 1952 was het spaartegoed aldaar 4,7 maal zo groot als in 1940 terwijl dit cijfer 3,6 bedroeg bij de locale banken, wel ke zijn aangesloten bij de Centrale Bank te Utrecht. Per ul timo 1952 beliepen de spaarsaldi bij de boerenleenbanken van de groep Utrecht een bedrag van 1.142.000.000, tegen 319.000.000,per ultimo 1940. Voor de boeren leenbanken van de groep Eindhoven waren de overeen komstige cijfers 574.000.000,per ulfimo 1952 en 123.000.000,per ultimo 1940. Bij vergelijking van het beloop der spaarsaldi bij de bei de boerenleenbank-organisaties met het beloop der spaar gelden bij de Rijkspostspaarbank en bijzondere spaarban ken tezamen blijkt, dat de spaarbankfunctie van beide groe pen boerenleenbanken sinds de dertiger jaren relatief aan betekenis heeft gewonnen. Per ultimo 1940 beliepen de spaargelden bij beide groepen boerenleenbanken in van de spaargelden bij R.P.S. en bijzondere spaarbanken te zamen 46%. Per ultimo 1952 waren de spaargelden bij de beide groepen boerenleenbanken samen gestegen tot 69%

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1953 | | pagina 3