9276
passelijkheid ontgaan van de dwingende voorschriften, wel
ke de Coöperatiewet bevat en alles regelen zoals zij zelf
willen. Prof. Meijers is van mening, dat deze toestand niet
mag worden bestendigd en vond op dit punt zowel regering
als Kamer volledig aan zijn zijde. Dit vraagpunt werd dan
ook zonder veel debat goedgekeurd.
Prof. Meijers heeft zijn vraag in de Kamer nog nader
toegelicht, door mede te delen, dat het in de bedoeling lag
omtrent algemene vergadering, bestuur en verdere verplich
tingen van de leden tegenover de vereniging, algemene
voorschriften te geven.
„Daarvan", aldus Prof. Meijers, „is reeds een voorbeeld
te vinden en helemaal geen slecht voorbeeld, al is het
op verschillende punten voor verbetering vatbaar in de
Wet op de Coöperatieve Verenigingen.
Deze wet bevat eigenlijk tweeërlei soort van bepalingen
te weten:
a. bepalingen, die zeer goed bruikbaar zijn voor vereni
gingen in het algemeen en
b. bepalingen, die ingegeven zijn door hef bijzondere ka
rakter van de Coöperatie.
De eerste reeks bepalingen hoort zeker thuis in een al
gemene wettelijke regeling van de vereniging".
Bij vergelijking van het bovenstaande met de gestelde
vraag zal het opvallen, dat de toelichting van verdere strek
king is dan het aan de orde zijnde vraagpunt suggereerde.
Immers in het vraagpunt werd alleen gesproken over het van
toepassing verklaren van de wettelijke voorschriften, gel
dende voor de Coöperatieve Verenigingen op alle vereni
gingen met een stoffelijk doel, terwijl het, blijkens de toe
lichting, in feite in de bedoeling ligt althans de algemene
bepalingen van deze wet van toepassing te verklaren voor
alle verenigingen, ongeacht hef doel, dat wordt beoogd.
De minister heeft ten overvloede de juistheid van laatst
bedoelde opvatting nog uitdrukkelijk bevestigd. Als vast
staande mag dus wel worden aangenomen, dat een groot
aantal bepalingen, thans voorkomende in de Wet op de
Coöperaties voor alle verenigingen zal worden verplichtend
gesteld onverschillig of zij een bedrijf uifoefenen of niet en