9206
DE RENTEPOUTIEK.
In de vorige aflevering hebben wij een beschouwing ge
geven onder het hoofd: „het spaar- en boerenleenbank
wezen in verdrukking". Daarin hebben wij op de moeilijk
heden gewezen om onder de op de geld- en kapitaalmarkt
heersende omstandigheden een passende belegging te vin
den voor de bij de boerenleenbanken aangroeiende gelden,
die bij de Centrale Bank worden gestort, alsmede voor de
grote bedragen, die uit aflopend schatkisfpapier vrijkomen
en die niet meer in schatkistpapier kunnen worden herbe-
legd, omdat de afgifte daarvan is gestaakt.
Menige beheerder en kassier zal wellicht hebben bedacht:
waf heeft deze pessimistisch getinte beschouwing te beteke
nen? Vormt zij een inleiding op een renteverlaging bij de
Centrale Bank voor de tegoeden der boerenleenbanken?
Welnu het onderwerpelijke artikel, waarbij wij hef aan te
snijden vraagstuk duidelijk bij de naam hebben genoemd,
zal naar wij vertrouwen op deze vraag een passend ant
woord geven.
Indien ons van boerenleenbankzijde de vraag wordt voor
gelegd, waf zal de rentepolitiek in de naaste toekomst zijn
van de Centrale Bank, dan zouden wij voorop willen stel
len, dat het antwoord op deze vraag goeddeels van de
boerenleenbanken zelf afhangt, met name van het door de
boerenleenbanken te voeren beleid op het stuk van de aan
neming van gelden. Hierbij hebben wij het oog op de aan
bevelingen van de Centrale Bank, vervat in de circulaires
no. 475 van 5 September 1952 en no. 548 van 10 Juli 1953.
Een vooruitziende blik mag op dit punt de Centrale Bank
zeker niet worden ontzegd. Reeds in de genoemde circu
laires no. 475 van 5 September 1952 werd gesteld:
„De thans op de geldmarkt zich voordoende situatie doet
vele personen, lichamen en instellingen uitzien naar een mo
gelijkheid voor uitzetting op korte termijn van kasmiddelen,
welke tijdelijk beschikbaar zijn, anders dan bij hun gewone
bankrelatie, zulks in verband met de zeer geringe rente,