9232 Het tweede gebrek, dat naar onze mening aan dit onder deel van Het wetsontwerp kleeft, is hierin gelegen dat niet de wetgever maar de Minister de onderlinge verhouding der op de bijdrage bevoorrechte crediteuren zal regelen. Hier tegen is ook vanuit de Tweede Kamer sterk verzet gerezen. De Minister heeft de bevoegdheid tot het vaststellen der rangorde misschien wel voor zich willen behouden, omdat er zoveel bevoorrechte crediteuren waren. Wanneer het wetsontwerp echter zó zal worden gewijzigd, dat alleen de hypotheekhouders, de aannemers en de Fiscus overblijven, zal het eenvoudig zijn ook de kwestie der rangregeling bij de Wet te regelen. Deze rangregeling is zonder twijfel een aangelegenheid die in beginsel bij de Wet moet worden geregeld en niet aan het beleid van de overheid moet wor den overgelaten. Het is opvallend dat de Regering, die blij kens de Memorie van Antwoord ten zeerste ervoor waakt, dat het Scheidsgerecht nimmer over beleidsvragen der Over heid zal kunnen oordelen, al heel gauw aanleiding meent te hebben, zelf de terreinen te betreden, die aan de Wet gevende en Rechtsprekende Machten zijn voorbehouden. Hiermede hopen wij dit moeilijke en voor de Boerenleen banken in de getroffen gebieden zo belangrijke onderdeel van het wetsontwerp enigszins te hebben toegelicht. Aan het slot van dit artikel mogen wij constateren dat het eerste overleg tussen Regering en Volksvertegenwoordiging reeds tot aanmerkelijke verbeteringen in het wetsontwerp heeft geleid. Wij drukken de wens uit, dat de weg naar het Staatsblad snel zal zijn volbracht, nadat de Tweede Kamer op de weinige punten, die nog tot critiek aanleiding geven, in overleg met de Regering een bevredigende oplossing daarvoor zal hebben gevonden. DE BOERENLEENBANK EN HET HANDELSREGISTER. Bij circulaire d.d. 12 December 1951 gericht tot onze Boe renleenbanken, die zijn opgericht volgens de Wet van 1855 en dus niet coöperatief zijn georganiseerd, hebben wij ter

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1953 | | pagina 32