9107
van 434 tot 453 millioen, de hypothecaire voorschotten
liepen op van 245 tot 287 millioen. Hef is daarom inte
ressant in hef Utrechtse verslag gegevens te vinden omtrent
de aantallen van de niet-hypothecaire voorschotten, waaruit
blijkt dat ook de verleende borgtochfvoorschotten nog zo
talrijk zijn dat zij in aantal de verleende hypotheken even
aren. Door de Utrechtse banken werden in 1952 ruim 5200
voorschotten verleend anders dan tegen hypotheek (hoofd
zakelijk tegen borgtocht) tegenover ruim 6700 voorschotten
tegen hypotheek. Dat de stijging der overeenkomstige be
dragen een andere indruk wekt is een gevolg van het feit,
dat crediet- en voorschotverleningen onder borgtocht op
kleinere bedragen betrekking hebben dan financiering tegen
hypotheek.
credieten. Deze door de plaatselijke banken verleende voor
schoften en crediefen anders dan fegen hypotheek stegen
Splitst men de bovengenoemde totaalbedragen naar de
credietnemers, dan blijkt dat de aan overheidsinstanties ver
leende rekening-courant-crediefen en onderhandse leningen
sinds 1948 absoluut genomen ongeveer gelijk bleven
287 millioen in 1948, 295 millioen in 1952 terwijl
daarentegen het aandeel van deze overheidscrediefen in het
totaal steeds kleiner werd: Vormden zij in 1948 nog 43,4%
van het totaal der uitstaande credieten en voorschotten, in
1949 en volgende jaren daalde dit percentage via 35,8 in
1949, 32,7 in 1950 en 26,8 in 1951, op 24,6in 1952.
Ultimo 1952 stond naast de 295 millioen aan de overheid
verstrekte leningen een totaal van 906 millioen aan parti
culieren en particuliere instanties verstrekte credieten, d.i.
ruim 600 millioen meer dan in 1947 295 millioen).
Uit hef vorenstaande volgt niet, dat de totale credietverle-
ning van de boerenleenbankorganisaties aan de overheid,
absoluut genomen, in de laatste vijf jaren van dezelfde
grootte zou zijn gebleven. Want houdt men rekening met het
door de banken met name door de Centrale Banken
aangehouden schatkistpapier en met de bij de schatkist aan
gehouden saldi, dan komt men voor de genoemde jaren tot
hogere bedragen, per ultimo 1952 tot 772 millioen, d.i.
ruim 600 millioen minder dan in 1947. Duidelijk blijkt hier
uit hoe sinds 1947 een verschuiving plaats vond van beleg
ging bij de overheid naar crediet- en voorschotverlening aan