9106
Uiteraard is een dergelijk verschil in beleggingsstrucfuur
slechts mogelijk op grond van een duidelijk verschil tussen
de aan de banken toevertrouwde middelen; zijn de aan een
handelsbank toevertrouwde gelden merendeels sterk aan mu
taties onderhevig, een boerenleenbank is in eerste instantie
spaarbank en spaargelden zijn stabiele gelden. In het jaar
verslag van De Nederlandsche Bank worden daarom de
spaartegoeden bij spaar- en landbouwcredietbanken in
tegenstelling tot alle andere banktegoeden niet gerekend
tot de totale geldhoeveelheid.
De tweede doelstelling van het boerenleenbankwezen be
treft crediet- en voorschotverlening. Ultimo 1952 hadden de
Utrechtse en Eindhovense boerenleenbanken met inbe
grip van de Centrale Banken een totaal uitstaan van
1.200 millioen. Sedert ultimo 1947 is dit bedrag meer dan
verdubbeld. Hef beliep sindsdien als volgt: Ultimo 1947 486
millioen, 1948 662 millioen, 1949 796 millioen, 1950 990 mil
lioen, 1951 1.144 millioen, 1952 1.201 millioen gulden.
Men kan deze totalen verdelen naar de credietverleners,
naar de credietnemers, naar de periode waarvoor de gelden
werden uitgezet, de zekerheid die werd gesteld en derge
lijke. Analyseert men het totaal ad 1.201 millioen naar de
credietverlenende instanties, dan blijkt dat 461 millioen
(38°/o) was uitgezet door de Centrale Banken, 62%> of 740
millioen door de plaatselijke boerenleenbanken.
Van het door de plaatselijke banken verleende credietbe-
drag ad 740 millioen stond een bedrag van 497 millioen
uit in de vorm van vaste voorschotten, de resterende 243
millioen stonden uit als credieten in rekening-courant. Deze
credieten in lopende-rekening zijn bij de Utrechtse banken
in verhouding tot de vaste voorschoften van groter beteke
nis 35,3% van het totaal dan bij de Eindhovense ban
ken, waar zij 23,9van het totaal vormen. Veruit het groot
ste deel der genoemde 740 millioen stond uit op lange
termijn, en van deze lange-termijn-voorschoften was 287
millioen verleend tegen hypothecaire zekerheid. De cre-
dietbeperkingsmaafregelen in de laatste jaren hebben mede
ertoe bijgedragen, dat het bedrag der onder „Beleggin
gen" vallende hypothecaire voorschotten naar verhouding
in sterkere mate steeg dan dat der overige voorschotten en