9102
gedenkboeken, welke ter gelegenheid van het vijttigjarig
jubileum van beide instellingen het licht zagen, de groei van
de ledentallen in Utrecht en Eindhoven ongeveer parallel
verliep Utrecht telde einde 1947 173.500, Eindhoven
82.500 leden dan omvatten de Utrechtse boerenleenban
ken thans 205.000 leden, zodat de gezamenlijke boerenleen
banken meer dan 300.000 leden zouden tellen. Een interes
sant aantal, dat overigens niet ten onrechte gestadig blijft
groeien en dat zich nog voor uitbreiding leent: de in de
agrarische sector werkende beroepsbevolking alleen dus
afgezien van niet in de landbouw werkzame huisgenoten
bedroeg medio 1947 al 750.000.
Ook omtrent de aantallen der uitgegeven spaarboekjes
vindt men alleen gegevens in hef Eindhovense verslag. In
Eindhoven stonden ultimo 1952 407.000 spaarboekjes uit.
Mag men wat dit aantal betreft sinds het verschijnen der ge
denkboeken in 1948 eenzelfde ontwikkeling bij de Utrecht
se en Eindhovense boerenleenbanken veronderstellen ulti
mo 1947 had Utrecht 820.000, Eindhoven 365.000 boekjes
uitgegeven dan waren op 31 December 1952 rond 915.000
Utrechtse spaarboekjes in omloop. Op deze wijze komt men
tot een totaal aantal spaarders bij de boerenleenbanken van
meer dan 1.300.000, een achtste van het inwonertal van Ne
derland.
Interessanter dan deze aantallen zijn de op de betreffende
spaarrekeningen ingelegde gelden. Afgezien van de per 31
December bij te schrijven rentebedragen bedroeg het spaar
tegoed bij de Eindhovense banken einde 1952 (mede door
een besparing in 1952 ad 25 millioen) 562 millioen en
bij de banken van Utrecht (mede door een besparing in
1952 ad 69 millioen) 1.118 millioen, zodat bij beide
organisaties het totaal van de ingelegde spaargelden 1.680
millioen beliep of incl. rente meer dan 1,7 milliard, welk
bedrag 40% uitmaakt van de besparingen in Nederland, ge
deponeerd bij Spaarinstellingen, ad 4,2 milliard.
Dat de door Utrecht en Eindhoven als spaarrekening aan
geduide rekeningen ook werkelijk „spaar"-rekeningen zijn,
dat zij dus niet als lopende rekeningen worden gebezigd,
blijkt wanneer men de verhouding vaststelt tussen de op deze
rekeningen gemaakte jaaromzetten en het totaal van de
spaarsaldi zelf. Het is daarbij practisch van geen belang of