9101
van de coöperatie. Hierdoor worden ook de grondslagen van
onze vrije samenleving in het Westen versterkt. Deze berus
ten immers in de economische sfeer op de inzet van persoon
en kapitaal in het bedrijfsleven, waarbij veelal moet worden
opgeroeid tegen de stroom van een toenemende overheids
bemoeiing, zoals deze ook tot uitdrukking komt in de ver
grijpende armen van de fiscus.
Tegen dit fiscaal socialisme, dat ons op zelf doen en zelf
verantwoordelijkheid gebaseerd economisch en maatschap
pelijk stelsel dreigt te ondermijnen, zullen wij ons ook in het
landbouwcoöperatiewezen hebben te weren.
Mogen daarom de middelen op financiëel gebied, die
daartoe in het voorafgaande werden aangegeven, mede be
vorderlijk zijn tot een krachtige ontplooiing van het coöpe
ratiewezen in de hand van een vrije en onafhankelijke boe
ren- en tuinderssfand.
OVERPEINZINGEN BIJ TWEE JAARVERSLAGEN.
Kort na het verschijnen van het jaarverslag over 1952 van
de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank kwam ook het
verslag uit van haar zusterinstelling de Coöperatieve Cen
trale Raiffeisenbank te Utrecht. Dit feit is voor ons aanleiding
de in beide jaarverslagen behandelde gang van zaken aan
een korte beschouwing te onderwerpen.
Bleef het aantal banken in de Eindhovense organisatie in
het jaar 1952 stabiel op 588, het ledental van de Raiffei
senbank werd in 1952 met één verhoogd tot 732. Het daar
door gevormde aantal van 1320 bij de twee Centrales aan
gesloten boerenleenbanken zegt meer omtrent de betekenis
van beide organisaties voor het landbouwcredietwezen, wan
neer men daarbij weet dat Nederland 1014 gemeenten telt.
Twee getallen welke doen zien dat in enkele honderden ge
vallen eenzelfde gemeente meer dan een boerenleenbank
rijk is.
Omfrent het aantal leden personen dat in deze ban
ken is georganiseerd, vindt men slechts gegevens in een der
verslagen: de bij de Eindhovense Centrale aangesloten ban
ken hadden per ultimo 1952 een ledental van 97.500. Mag
men echter aannemen dat sinds het verschijnen van de beide