8983 van geldruimte en daarmede de samenhangende lage rente, die reeds in de dertiger jaren begon, schijnt thans definitief een einde te zijn gekomen en de geldruimte heeft plaats gemaakt voor kapitaalschaarste; de rente is in de loop van 1951 krachtig gestegen en geenszins kan worden gezegd, dat dit proces van rentestijging teneinde is". Aan deze ontwikkeling in de loop van het jaar 1951 wer den door de Centrale Bank krachtige maatregelen verbonden. Zulks behoefde ook niet te verwonderen. De inlagen bij de boerenleenbanken op spaarrekening overtroffen de terugbe talingen met een bedrag van 3,5 millioen. Hef bedrag van de credieten en voorschotten daarentegen steeg gedurende 1951 met een bedrag van 34,8 millioen. Met een verdere toeneming van de vraag naar bedrijfscrediet en vaste voor schotten bij de boerenleenbanken werd rekening gehouden. Hieruit vloeide de noodzaak voort van een beperking van de uitleningen, die niet tot de eigenlijke taak van de boe renleenbanken kunnen worden gerekend, juist om een onge hinderde verzorging van het eigenlijk landbouwcrediet ook onder moeilijke omstandigheden te kunnen waarborgen. Tot aller verrassing gaf evenwel 1952 een volslagen om gekeerd beeld te zien. In het jaarverslag van de Centrale Bank over 1952 wordt daarover uitvoerig gerapporteerd en op de voorjaarscursus, die inmiddels in de verschillende de len van het land werd gehouden, is een en ander nog eens uitvoerig toegelicht. De omslag is wel heel frappant. De de viezen- en kapitaalschaarste van 1951 hebben plaats gemaakt voor een flink bezit van De Nederlandsche Bank aan buiten landse betalingsmiddelen en ook de besparingen vloeien zodanig ruim, dat in de behoefte van de overheidsorganen aan financieringsmiddelen voor woning- en scholenbouw en allerlei andere investeringsdoeleinden ruimschoots kan wor den voldaan. Ook bij onze boerenleenbanken mochten we gedurende 1952 eenzelfde ontwikkeling waarnemen. Het saldo van de inlagen min terugbetalingen op spaarrekening bedroeg ongerekend de bijgeschreven rente niet minder dan 24,5 millioen en op lopende rekening werd niet minder den 22,2 millioen meer gesfort dan afgeschreven. De voor schotverlening bleef op betrekkelijk hoog peil. In totaal wer-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1953 | | pagina 3