overgegaan, zonder dat deze verdere feiten behoeft te stel
len om de bezitsoverdracht aannemelijk te maken.
9000
Meesfal sfelt men zich dan ook op het veilige standpunt dat,
ongeacht hetgeen bij voorbaat is overeengekomen, telkens
door een schriftelijke verklaring de wil tot eigendomsover
dracht moet blijken. Wat de latere toevoegingen betreft
wordt altijd een schriftelijke verklaring verlangd, waaruit de
nadere overdracht blijkt. De rechtspraak is echter een ruimere
opvatting toegedaan. Zo acht de Hoge Raad in een oud
arrest van 12 Februari 1885 het mogelijk, dat de schuldenaar
op het ogenblik van de vervanging of toevoeging als verte
genwoordiger van de schuldeiser wordt beschouwd en dus
als verkrijger voor en namens deze de goederen verwerft.
Het Hof te Amsterdam is blijkens zijn arrest van 12 Maart
1952 zelfs van mening, dat wanneer de akte een overdracht
van alle in het bezit van de schuldenaar zijnde goederen
inhoud, de door de schuldenaar later verworven goederen
geacht moeten worden in hef bezit van de schuldeiser te zijn
Hoewel zekerheidseigendom economisch hetzelfde is als
pandrecht, is de juridische structuur toch een geheel andere.
Bij verkoop van de vordering gaat daarom de zekerheids
eigendom niet, zoals zulks wel het geval is bij het pandrecht
(en het hypotheekrecht en de borgtocht) automatisch mede
over op de nieuwe schuldeiser. De eigendom is een zelf
standig recht, niet gebonden aan de vordering tot zekerheid
waarvan hij dient. Bij verkoop van de vordering zal de oude
schuldeiser de goederen op zijn beurt aan de nieuwe schuld
eiser moeten overdragen.
Thans zal aan de hand van bovenstaande beschouwing
over de zekerheidseigendom getracht worden dezerzijds een
antwoord te geven op de vraag of de zekerheidseigendom
gehandhaafd dient te blijven dan wel vervangen moet wor
den door het bezitloos pandrecht.
Met het bezwaar, dat de zekerheidsoverdracht benadeling
van de schuldeisers mogelijk maakt, kan onzerzijds worden
ingestemd. Inderdaad kan men een schijnakte opmaken en