kamer naar billijkheid; verliest de pachter de grondslag van
8963
zijn maatschappelijk bestaan niet, dan wordt het verlengings-
verzoek afgewezen.
Is het gebruik van het gepachte voor de verpachter of voor
een van diens bloed- of aanverwanten in de rechte nederda
lende linie van overwegende betekenis, dan moet de pach
ter dus altijd het veld ruimen. Deze regeling zou tot onbil
lijkheden aanleiding kunnen geven, wanneer het verpachte
korte tijd voor het einde van de pachtovereenkomst verkocht
wordt aan iemand, die een beroep op eigen gebruik kan
doen. Vaak hebben dan ook pachters, die jarenlang op een
boerderij hebben gezeten en erop meenden te mogen ver
trouwen, dat zij pachters konden blijven, op korte termijn de
boerderij moeten ontruimen, daar deze werd verkocht aan
een grondgebruiker, voor wie of wiens zoon of schoonzoon
het gepachte van overwegende betekenis was.
Ter voldoening aan het verlangen van verscheidene leden
van de Tweede Kamer, waarbij Dr. Ir. Droesen in het eerste
gelid stond, is door de Regering op 5 December 1952 aan
de Staten-Generaal voorgesteld om aan de pachter in deze
een zekere bescherming te geven door bij verkoop van het
verpachte de pachter het gebruik nog tenminste vier jaren
te garanderen, ook al verstrijkt inmiddels de duur van de
pachtovereenkomst.
Deze bescherming is thans tot standgekomen en neerge
legd in een nieuw artikel 30a van het Pachtbesluit. Dit artikel
bepaalt, dat indien een verpachter of een van diens bloed
of aanverwanten in de rechte nederdalende linie het ge
pachte persoonlijk wil gebruiken, dit gebruik van overwe
gende betekenis is en de pachter door het verlies van het
gepachte de grondslag van zijn maatschappelijk bestaan zou
worden ontnomen, de Pachtkamer verplicht is om, wanneer
de verpachter de vorige verpachter binnen vier jaren voor
het einde van de pachtovereenkomst onder bijzondere titel
is opgevolgd en geen bloed- of aanverwant in de rechte ne
derdalende linie van de vorige verpachter is, de overeen
komst te verlengen tot vier jaren na het einde van het pacht-
jaar, waarin de verpachter de vorige verpachter is opgevolgd.
Wordt de pachter echter door het verlies van het gepachte
niet de grondslag van zijn maatschappelijk bestaan ontnomen,