8858 Hierbij moef men nog bedenken, dat het gemiddeld kin dertal bij agrarische beroepspersonen, welke emigreerden, hoger ligt dan het gemiddelde van de andere groepen, zo dat het aandeel van de landbouw in de totale emigratie nog hoger ligt dan uit bovenvermelde cijfers tot uiting komt. Vooral Canada bleek een grote aantrekkingskracht op de landbouw-emigranten uit te oefenen: in de periode 1948 tot en met het eerste halfjaar van 1952 ging meer dan 70% van de emigranten, met een agrarisch hoofdberoep, naar dit land. Het aantal emigranten met een landbouwberoep bedroeg in deze periode, verdeeld over de landen van bestemming: Canada 10.396 U. S. A. 1.233 Australië 1.032 Nieuw-Zeeland 827 Brazilië 154 Overige landen 270 13.912 Het aandeel van de Katholieken in de emigranten was in 1948 nog betrekkelijk laag, n.l. 16,9% van het totaal, doch geleidelijk aan is dit gestegen: 20,4% (1949), 28,8% (1950), 28,4(1951) en 31,7% (1e halfjaar 1952). Het aandeel van de Nederlands Hervormden en Gereformeerden tesamen be droeg in deze jaren 50% van het totaal, waarvan elk van deze 2 groepen ongeveer de helft voor haar rekening nam. Uit Noord- en Zuid-Holland was telkenjare 45% van de emigranten afkomstig, uit Noord-Brabant 8 a 11% en uit Limburg in de laatste 2Y2 jaar 3)^%. Voorbereiding op emigratie. In de laatste jaren is het steeds duidelijker geworden, dat een belangrijk deel van de boeren- en tuinderszonen hier te lande geen zelfstandige boeren of tuinders kunnen wor den. Dit is het veelbesproken vraagstuk van de zgn. over tollige boerenzoons. Voor velen hunner, de hun hart en zin nen gezet hebben op een eigen boerderij, biedt de emigratie een kans. Wat de jeugdige kinderen betreft kan vroegtijdig een opleiding in de richting van een ander beroep worden gekozen, al zal toch een niet onbelangrijk deel van de kin deren voor het agrarisch beroep worden opgeleid. Hierbij

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1953 | | pagina 28