8715
gerust zeggen, dat de verschillen tussen de onderscheiden
landen in dit opzicht zich slechts uiten in de kleinere of gro
tere last die dit probleem op de schouders van de organisa
tie legt en in het grotere of kleinere aantal bedrijfstakken,
die tot het terrein der landbouwcoöperatie zijn gaan be
horen.
Tot verheldering van de discussie menen wij goed eraan
te doen enige vergelijkende cijfers uit Oostenrijk te vermel
den. De aan de 1750 Oostenrijkse „Raiffeisenkassen", de
Centrale Kassen en de Centrale Bank toevertrouwde gelden
beliepen op 31 December 1937 ongeveer 585 millioen schil
ling, in welke som de bedragen die de Banken bij elkander
hebben ingelegd niet begrepen zijn. leder die vertrouwd is
met monetaire vraagstukken zal zich herinneren hoe in de
jaren van vóór de tweede wereldoorlog de Oostenrijkse
schilling dikwijls de dollar van de Alpen werd genoemd,
met welke woorden men de hardheid en grote koopkracht
placht aan te geven, die hij ondanks de binnenlandse econo
mische moeilijkheden van die jaren bezat, en hij zal zich een
voorstelling kunnen maken van de enorme mogelijkheden
tot financiering die in dit aanzienlijk totaal van toevertrouw
de middelen lag opgesloten. Van dit totaal bedrag hadden
de plaatselijke banken 325 millioen schilling in hun eigen
werkgebied uitgezet, daarbij een gemiddelde liquiditeit van
30% in acht nemend. Daarenboven hadden de Centrale Kas
sen en de Centrale Bank ongeveer 180 millioen schilling ter
beschikking van de coöperatieve aan- en verkooporganisa
ties gesteld, teneinde hun behoefte aan kortlopende crediet
te dekken. Men moet er rekening mede houden, dat zij
tegelijkertijd moesten zorgen voor de noodzakelijke beleg
gingen op lange termijn, het eigen vermogen en de nood
zakelijke liquiditeit. De Oostenrijkse coöperatie was toen
werkelijk vrij en onafhankelijk, bijna een staaf in de staat.
Aannemende dat de schilling van eind 1937 een zeven
maal grotere koopkracht had dan die van eind 1951 2) en
2) Tof goed begrip diene daf de Oostenrijkse schilling op 31 Decem
ber 1937 0,34 waard was, terwijl deze koers op 31 December 1951
was ingezakt tof ƒ0,13.6. De ontwaarding van de Oostenrijkse schilling
gedurende de oorlog is dus ruim 2 x zo groot geweest als de ont
waarding van de Nederlandse gulden, hetgeen inderdaad overeenkomt
met een daling van de koopkracht tot een/zevende.