8641
king was toegekend, ter sprake gekomen. Van een bevrij
dende werking dezer aanvullende bijdrage heett de Minister
echter niet willen weten, omdat zij slechts verleend zou wor
den bij gebleken crediet-behoefte; de aanvullende bijdrage
ex art. 72 lid 5 zou bovendien geen vergoeding voor gele
den oorlogsschade inhouden doch een tegemoetkoming in
een onrendabele belegging. Het eerste argument heeft door
de uitspraak van het Scheidsgerecht inmiddels zijn waarde
verloren en op het tweede dat naar onze mening op drog
redenen berust zullen wij niet verder ingaan, doch wij
beperken ons ertoe mede te delen, dat de Regering op
28 Maart 1952 een wetsontwerp heeft ingediend tot wijzi
ging op enkele punten van de Wet op de Materiële Oorlogs
schaden, waarbij onder meer aan verschillende Rijksbijdragen
alsnog bevrijdende werking werd toegekend, maar waarbij
zulks op grond van de genoemde argumenten niet werd be
paald ten aanzien van de aanvullende bijdragen ex art. 72
lid 5. Wij kunnen begrijpen dat de Regering in haar Memorie
van Toelichting de bovenvermelde argumenten nog han
teerde, aangezien zij op 28 Maart 1952 uiteraard nog niet
kon bevroeden welke uitspraak het Scheidsgerecht over
het karakter dier bijdrage zou doen. Deze uitspraak kwam,
zoals gezegd, op 24 April daaropvolgend en zij maakte
duidelijk, dat tusssn het recht op de genoemde aanvul
lende bijdrage en de credietbehoefte der belanghebben
den geen enkel verband bestaat. De uitspraak had derhalve
voor de Minister aanleiding dienen te zijn om ook deze aan
vullende bijdrage onder de bijdragen met bevrijdende wer
king op te nemen. Hiertoe is de Minister echter niet over
gegaan. Hij heeft hef wetsontwerp met de grootst mogelijke
spoed afgehandeld, zodat het, zonder dat wijzigingen waren
aangebracht, reeds op 8 Mei 1952 in de Tweede Kamer werd
aanvaard. Men kan hier slechts spreken van een tactiek van
overrompeling. De leden van de Tweede Kamer hebben
eigenlijk geen gelegenheid gehad de uitspraak van het
Scheidsgerecht in al haar consequenties te overzien en zo
doende is het zelfs niet ter sprake geweest, dat de Memorie
van Toelichting nog was gebaseerd op een intussen door het
Scheidsgerecht teniet gedane opvatting omtrent de strekking
van art. 72 lid 5.
De uitspraak van hef Scheidsgerecht is overigens bij de