8612
moeten worden gezien in verband met de heden ingegane
verlaging van de rente op het schatkistpapier. Reeds is met
ingang van dit jaar een verschil in rentevergoeding bij de
Centrale Bank tot stand gebracht en met name de rente ver
hoogd uitsluitend voor dat deel van de tegoeden der boe
renleenbanken bij de Centrale Bank, die een-derde deel van
de aan de boerenleenbanken toevertrouwde gelden over
treffen. Aan dit geld kan immers een beleggingskarakter wor
den toegekend, zodat een hogere rentevergoeding daarvoor
op zijn plaats is, temeer nu de verschillen tussen boerenleen
banken met veel en weinig eigen uitzettingen meer en meer
in het oog springen. Ter handhaving van evenwichtige ver
houdingen in onze boerenleenbankorganisatie zijn wij ver
plicht met deze verschillen rekening te houden. De boeren
leenbanken met veel eigen uitzettingen, die tegenover het
dadelijk opvraagbaar spaartegoed der cliënten nauwelijks
voldoende liquide middelen bij de Centrale Bank aanhou
den, zouden n.l. bevoordeeld worden boven de andere boe
renleenbanken, indien zij veel meer dan de geldrente d.i. de
rente voor op korte termijn belegde gelden, zouden ontvan
gen. Tot een hogere rente-vergoeding zou immers de Cen
trale Bank slechts in staat zijn dank zij de hoge tegoeden,
die door andere boerenleenbanken worden aangehouden,
omdat alleen deze tegoeden voor hogere rentedragende be
legging in aanmerking komen. Het ligt dan ook in de rede,
dat de hogere rente alleen aan deze laatste banken ten goe
de komt. Ik zou dit vraagstuk van het onderscheid in het
rekening-couranttegoed van de boerenleenbanken bij de
Centrale Bank tussen liquiditeits- en beleggingsgelden in de
bijzondere aandacht willen aanbevelen want het komt mij
voor, dat wij daarmede meer en meer zullen moeten reke
ning houden, ook al omdat wij wel gedwongen zijn eigen
uitzettingen van boerenleenbanken buiten de landbouw te
beperken om ons financiëel kruit voor de toekomst, waarin
land- en tuinbouw nog heel wat middelen zullen nodig heb
ben, droog te houden.
III. Het derde markante feit betreft de sterke toeneming
van de uitstaande credieten en voorschotten bij de boeren
leenbanken met het niet onaanzienlijk bedrag van 35 mil-
lioen. Voor het grootste gedeelte zijn met deze gelden recht-