8610 ling vertoonden en de koopdrang weer voor spaarzin plaats maakte, deed een bedrag van 15 millioen aan spaargelden naar de aangesloten boerenleenbanken terugvloeien, met als resultaat, dat uiteindelijk de ontsparing bij de aangesloten boerenleenbanken iets meer dan 3 millioen beliep. Indien wij al onze ogen niet mogen sluiten voor het veelzeggend feit, dat in het gunstige landbouwjaar 1951 bij de aangesloten banken per saldo geen overschot van inlagen tegenover te rugbetalingen mochten worden geboekt, mogen wij niette min over het uiteindelijk resultaat niet ontevreden zijn. Bij de Rijkspostspaarbank immers beliep de ontsparing een bedrag van ruim 96 millioen en bij de bondsspaarbanken een be drag van bijna 40 millioen. In vergelijking daarmede mogen wij niet ontevreden zijn en ons verheugen over de activiteit van beheerders en kassiers van aangesloten boerenleenban ken, die ongetwijfeld tot dat resultaat heeft bijgedragen. Nochtans is een woord ter aanmoediging op zijn plaats. Met de dag wordt het immers duidelijker, dat wij alleen dan in staat zullen zijn om te voldoen aan de financieringsaanvragen, die ons van land- en tuinbouw bereiken en nog zullen berei ken, indien op het punt van het bevorderen van het sparen alle zeilen worden gehesen. Indien de nieuwe maatstaf ter be paling van de kassierssalarissen, die uitgaat van een hogere vergoeding over de toevertrouwde gelden, daartoe een sti mulans zou blijken, zouden wij ons daarover slechts kunnen verheugen. In ieder geval is het bemoedigend, dat het giro- verkeer bij de boerenleenbanken zich zo krachtig ontwik kelt, dank zij de tegoedschrijving van de bedrijfsopbrengsten op lopende rekening, omdat de spaarvorming bij de boe renleenbanken, naar de ervaring heeft geleerd, daardoor sterk wordt bevorderd. Het is jammer, dat de betekenis daar van nog niet algemeen wordt ingezien, ook dikwijls niet bij de overheid. Zo ware het toch juister geweest, indien de slachtpremies voor de opruiming van de f.b.c.-runderen, waarmede aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, die als regel niet aanstonds voor de bedrijfsvoering nodig zijn, niet bij de zuivelfabrieken zouden worden betaalbaar gesteld doch bij de boerenleenbanken. De zuivelfabrieken worden daarmede voor een financiële taak geplaatst, die eigenlijk niet op haar weg ligt en zulks ten nadele van het algemeen financiëel belang van land- en tuinbouw.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1952 | | pagina 24