8604 kwesfie als afzonderlijk punt op de agende dezer vergade ring voorkomt, zal ik op de behandeling daarvan niet voor uitlopen en dit punt dus voor het ogenblik verder laten rusten. Thans voortgaande, M.H., met het globaal overzicht van het jaarverslag, bepaal ik mij er toe in enige zeer algemene bewoordingen de aandacht te vestigen op enkele der meest saillante punten daarvan. Zo op de toenemende activiteit der boerenleenbanken, blijkende uit de stijgende omzetten van 1,8 milliard in 1950 tot 2,1 milliard in 1951, welke stijging voor meer dan 95% haar grond vindt in de vermeer dering van de omzetten op de lopende rekeningen, waarvan de totale omzet steeg van 1,3 milliard in 1950 tot 1,7 milliard in 1951. Ik wijs daarop meer in het bijzonder ook hierom, omdat daardoor de groei van het werk der kassiers tekenend wordt geïllustreerd. Het vorig jaar wees ik op de aanzienlijke toename der credieten van de economische instellingen van de georgani seerde land- en tuinbouw, zoals de aan- en verkcopvereni- gingen en de diverse veilingen. Ik wees daarbij op de nood zakelijkheid, dat deze instellingen niet al te sterk tegen het iandbouwcrediet moeten gaan aanleunen, maar althans voor een deel op voorziening uit eigen middelen of op het aan trekken van elders van langlopend crediet bedacht moeten zijn. Het verheugt mij daarom thans te kunnen mededelen, dat een lening voor een duur van 15 jaar ten behoeve van een gedeelte dezer instellingen, de aan- en verkoopvereni gingen nl., door tussenkomst der Centrale Bank is geplaatst kunnen worden tot een bedrag van 15 millioen, met welk bedrag het crediet der Centrale Bank aan die instellingen is kunnen worden verminderd. Het behoeft, M.H., dunkt mij, weinig betoog dat de toene mende vraag naar voorschoften en credieten in de landbouw, waaraan niet uit de toegenomen inlagen onzer boerenleen banken kan worden voldaan, het nodig maakt, dat nog steeds zorg wordt besteed aan het reserveren van een voldoende hoeveelheid der beschikbare gelden voor de voorziening van de eigen behoeften en dat uitleningen aan openbare lichamen tot het uiterste dienen te worden beperkt.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1952 | | pagina 18