8509
kort toch weer terugkomen, zou het niet in overeenstemming
zijn geweest in de bestaande praktijk van geregelde inzen
ding van maandstaten thans een onderbreking toe te laten.
Laten wij eraan toevoegen, dat wij menen te veronderstellen,
dat wel geen enkele beheerder van een boerenleenbank,
die zich van zijn taak en verantwoordelijkheid bewust is,
zich zou willen laten ontgaan het periodiek overzicht van de
ontwikkeling van de boerenleenbank, waartoe de kennisne
ming van de maandstaat in staat stelt. Wij aan de Centrale
Bank zouden in ieder geval de maandstaten van de boeren
leenbanken niet gaarne willen missen, zowel voor het inzicht,
dat zij ons verstrekken in de ontwikkeling van de zaken der
aangesloten boerenleenbanken als wegens de controle-mo
gelijkheden, die aan de maandstaat vastzitten.
Bij de beoordeling van de geldende credietbeperkings-
maatregelen moet dan ook naar onze mening wel worden
onderscheiden tussen de administratieve verplichtingen, die
daaruit voortvloeien en de daarin neergelegde materiële ver
plichtingen van financiële aard. De eerste soort verplichtingen
horen daarin eigenlijk niet thuis; het zijn op zichzelf staande
verplichtingen, die straks met toepassing van artikel 16 van de
Wet Toezicht Credietwezen als zodanig zullen worden vast
gelegd. Met de materiële verplichtingen van financiële aard
raken wij de toepassing van het beruchte artikel 10 van de
Wet Toezicht Credietwezen, dat bij de voorbereiding van
de wet zoveel stof heeft doen opwaaien. In dit artikel wordt
aan De Nederlandsche Bank de bevoegdheid toegekend de
geregistreerde credietinstellingen voorschriften te geven voor
haar bedrijfsvoering in verband met de monetaire taak van
De Nederlandsche Bank. In dit verband nu is wel de vrees
geuit, dat het bankwezen bij voortduring het voorwerp zou
worden van de bemoeiingen van de overheid en dat het
bankcrediet zou worden ondergeschikt gemaakt aan het over-
heidscredief. De Nederlandsche Bank heeft daartegenover
steeds gesteld, dat artikel 10 slechts was bedoeld om aan de
monetaire autoriteiten een wapen te geven, dat alleen, indien
de noodzaak daartoe zou zijn gebleken, in verband met een
maatschappelijk niet gewenste ontwikkeling in de verhouding
tussen geld en goederen, waarvan een ontwaarding van de
gulden moest worden gevreesd, zou worden gebruikt.