8410 Bij de beoordeling van deze ontwikkeling spelen een grote rol de toekomstverwachtingen omtrent de kapitaalvraag als mede die omtrent de uitkomsten van inleg en terugbetalin gen bij de boerenleenbanken. Hierover kunnen de meningen verdeeld zijn. Wij houden echter de verwachting voor ge rechtvaardigd, dat de toekomst per saldo geen sterke toe neming van spaargelden zal te zien geven en daartegenover eerder een stijgende dan een dalende kapitaalvraag. Bij het laatste denken wij vooral hieraan, dat e'genlijk nog geen bij zondere extra investeringen zijn gedaan voor de omschake ling op de eigen voederverbouw en dat aan de prijsstijging van de vele bedrijtsuitgaven en straks eventueel van de grondprijzen nog geen einde schijnt te zijn gekomen. Ook zijn wij van mening, dat mede onder invloed van de hoge tiscale hettingen en van het verschil in rentestand er een voortgaan de overheveling zal plaats vinden van hypothecaire geldle ningen, waarmede het vaste kapitaal in land- en tuinbouwbe- drijt wordt gefinancierd, naar de boerenleenbanken. Nu kan men stellen, dat de meeste boerenleenbanken in hun tegoed bij de Centrale Bank neg voldoende ru'mfe heb ben om aan verdere uitzettingen ook bij wijze van beleg ging voorshands de vrije loop te laten, totdat de liquid.teits- grens van artikel 8 van het huishoudelijk reglement van de Centrale Bank (1/3 van de ingelegde gelden moet bij de Centrale Bank in lopende rekening staan) zou zijn bereikt. In deze gedachtengang zou men aan iedere boerenleenbank kunnen overlaten om uit te zetten, zoals zij wenst, met dien verstande, dat het alsdan met verdere uitzeltingen geheel gedaan zou moeten zijn, indien de liquiditeitsgrens zou zijn bereikt, omdat het restant zou moeten dienen om te allen tijde te kunnen voldoen aan eventuele opvragingen der spaarders. De samenwerking der boerenleenbanken en onze Centrale Bank is echter wij mogen wel zeggen: gelukkig niet zo geregeld. Uitdrukkelijk wordt in het systeem van art. 8 van het huishoudelijk reglement der Centrale Bank ervan uitgegaan, dat de crediet- en voorschotverlening ter instandhouding en verbetering van de bedrijfsvoering op de voet van artikel 47 lid 3 van de statuten der plaatselijke boe renleenbanken doorgang kan vinden, ook indien de liquidi teitsgrens is bereikt en dat daarvoor zo nodig crediet bij de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Maandelijkse Mededelingen' (CCB) | 1952 | | pagina 4