8423
zijn ingeschreven geweest. Voor de Boerenleenbanken op
gericht en goedgekeurd volgens de wet van 1855 hebben
echter tot voor kort de kaarten anders gelegen.
Jaren geleden werden dan hier en dan weer daar door een
of andere Kamer van Koophandel pogingen aangewend ook
de niet-coöperatief georganiseerde Boerenleenbanken inge
schreven te krijgen. De Kamer van Koophandel te Rotterdam
heeft hierover in 1925 zelfs een procedure uitgelokt door
tegen het Bestuur van een onzer banken proces-verbaal te
laten opmaken wegens het in gebreke blijven met het doen
van inschrijving. Door de heer Kantonrechter te Rotterdam
werd toen echter beslist, dat door de Boerenleenbanken
geen winst werd gemaakt, althans niet in de zin welke door
de bedrijfseconomie aan hef winstbegrip wordt gegeven.
Daar het winstoogmerk ontbrak, kon van de niet-coöpera-
tieve Boerenleenbanken ook niet worden gezegd, dat zij een
bedrijf uitoefenden en waren zij dus ook niet tot inschrijving
bij het Handelsregister verplicht. Hef logische gevolg hiervan
was, dat de betrokken bestuursleden door de Kantonrechter
werden vrijgesproken, welke vrijspraak in hoger beroep door
de rechtbank werd bevestigd. Nadat eenmaal deze vrijspre
kende beslissing was gevallen, hebben de Kamers van Koop
handel de niet-coöperatieve Boerenleenbanken jarenlang
met rust gelaten.
Toen bovenbedoeld vonnis werd gewezen, waren de werk
zaamheden van onze Boerenleenbanken nog van een be
perkte omvang en uitermate eenvoudig. De meeste hunner
beperkten zich tot het aannemen van spaargelden, welke
weer werden uitgeleend aan die leden, welke daaraan be
hoefte hadden en wel tegen een iets hoger rentepercentage
dan aan de spaarders voor hun inlagen moest worden ver
goed. Het rekening-courant-verkeer kwam practisch niet voor
en het giro- en chèqueverkeer was vrijwel geheel onbekend.
Een ieder weef, dat, vooral sedert de laatste jaren, de aard
van de door onze Boerenleenbanken verrichte werkzaamhe
den geheel van karakter is veranderd. Geleidelijk aan zijn zij
van spaar- en voorschotbank geworden tot een organisatie
welke zich vrijwel met alle bankwerkzaamheden occupeert,
uitgezonderd dan de rechtstreekse effectenhandel en de
geldhandel waaraan enig gevaar verbonden is. Het kan niet
anders of deze aldus in de praktijk van de laatste jaren ge-